Begraaf mijn hart in Limburg. Zet mijn handen bij aan de boorden van de Leveroyse beek. Geef mijn voeten rust in de parochiekerk. Leg mijn ledematen onder deze struik en zegen ze met takken uit de palmentuin. Mijn romp mag rusten bij de oude school. Laat mijn hoofd voorover vallen van het hakblok van de slager met zijn zwarte schort. Mijn milt blijft eeuwig kloppen op het voetbalveld. Mijn nieren worden opgediend met fijne saus. Begraaf mijn hart in Limburg. Bak mijn lever in een mengelmoes van ui, rozijn en kruiderij. Draai van mijn darmen worst. Doe mijn prostaat aan rovers van de hand. Vouw mijn geslacht sereen, onzichtbaar, in de plooien van dit akkerland. Doe mijn longen maar niet weg. Blaasbalgachtigen. En laat ook strottenhoofd en stemband in dat lege land hun riedel zingen. Laat ze kaddisj zeggen voor mijn hart. Mijn hart dat ik bij leven en uit vrije wil begroef, ver weg, in Limburg.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 67