nog een tijdje naar de dichte schuifdeur staan kijken, dan
maakt hij zich uit de voeten.
6
Cagliostro heeft niet iedere dag tijd om te wandelen. Sommige
lome namiddagen brengt hij in zijn krappe kamer boven de
groentewinkel door.
Maar Pan wacht geduldig of zijn enorme kameraad zich toch
nog zal vertonen. Hij weet dat de grote vreemdeling bezoek op
zijn kamer krijgt van een jonge vrouw, al begrijpt hij niet goed
wat ze daar heel de middag doen. Pan vind het niet leuk als zij
langskomt. Ze is mooi, maar Pan vindt haar lelijk. Met haar
opgestoken glanzende haar en haar magere kippennek, en haar
mond zo rood als bloed. Het klakkende geluid van haar san
dalen op de stenen van het steegje vervult hem met afschuw,
want als zij langskomt blijft zijn vriend binnen. Ze komt altijd
via de achterdeur, nooit via de winkel zoals de andere klanten,
maar wanneer ze veel later weer naar buiten komt is haar
mandje gevuld met groenten.
7
De zon zakt omlaag naar het water en Cagliostro zet zijn fles
even neer. Hij heeft ook zijn schoenen uitgetrokken en zit met
zijn blote voeten in het zand.
"Let op: dit is allemaal echt gebeurd."
Pan verstaat er niets van, maar kijkt verwachtingsvol naar zijn
kameraad op.
"Ik ben slecht gezelschap voor een klein jochie, want ik ben al
voor ontelbare misdaden veroordeeld."
Pan zegt niets terug, maar luistert aandachtig.
"Een keer besloten ze dat het genoeg was en brachten ze me
naar een burcht op een hoge steile rots. Te voet kon je er niet
binnen gaan. De bewaarders haalden je op in een mand aan
een dik touw dat over katrollen liep. Daarna sloten ze me op
in een speciaal aangepaste cel zonder ramen en met een dicht
gemetselde deuropening. De enige manier om de cel binnen te
komen was via een valluik in het gemetselde plafond."
Cagliostro kijkt omhoog naar de hemel, alsof hij het luik nog
steeds kan zien. Pan kijkt ook.
"Ze wilden me daar laten rotten."