opening door en plaatst iets groots en zwaars op de stenen. Dan verdwijnt de gedaante weer naar binnen. Pan legt een handje op het voorwerp: het is een grote koffer, precies zoals hij dacht. Hij strijkt erover. Dan verschijnt de gedaante weer en plaatst een tweede koffer op straat. Hij kijkt naar Pan en ziet hem, ondanks het duister. Cagliostro stapt naar buiten, schuift de deur zachtjes achter zich dicht. Hij gaat op een van de koffers zitten en begint zijn schoenen aan te trekken. Pan probeert één van de koffers op te tillen, maar ze zijn te zwaar. Cagliostro duwt hem zachtjes opzij en neemt een koffer in elke hand. Hij kan ze met gemak tillen. Hij loopt het steegje uit en Pan volgt hem. Op straat, onder de straatlantaarns, gaat Pan naast zijn kameraad lopen. Met de koffers zijn ze te breed om samen op de stoep te lopen, dus loopt Pan mee in de goot. Ze lopen in en uit de cirkels van licht. Af en toe kijkt Cagliostro opzij, alsof hij verwacht dat Pan in de duisternis weg zal glippen. Maar Pan blijft meelopen en Cagliostro moet erom glimlachen. Ze wandelen stilletjes, als kameraden, niet naar het strand dit keer, maar naar de haven. In het donker moet Pan er ook om lachen. NO 00

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 86