een schreeuwerig blad, opgemaakt met één steunkleur: rood.
Linksboven prijkte de strijdkreet van Mao: Durf te strijden, durf
te winnen. In het vakje eronder staken Marx, Lenin, Stalin en
Mao de koppen bij elkaar voor nader overleg. Ook de colpor
teur die erg klein was en een wit gezicht had, beschikte over
een steunkleur. Hij had opvallend rood haar. Ik vertelde hem
dat ik wel eens een vergadering van zijn spiksplinternieuwe
Socialistiese Partij wilde bijwonen. Hij reageerde onderkoeld.
De SP was geen partij waar je zo maar even binnen kon lopen,
tenminste niet op een ledenvergadering, sprak hij. Ik bekeek
zijn witte gezicht, zijn rode snor, zijn vastberaden gebaren. Hij
was beslist niet ouder dan ik, maar hij sprak met een soort
vaderlijk gezag tegen me. Waar haalde hij dat overwicht en die
kalmte vandaan. Waarschijnlijk uit zijn onvoorwaardelijke
keuze voor de partij, nam ik aan.
Ik vertelde hem dat ik uit een arbeidersgezin kwam, maar dat
interesseerde hem geen reet. Het ging er niet om uit welk nest
je kwam, dicteerde hij. Belangrijker was of je de zaak van de
arbeidersklasse wilde dienen. En wat die partijvergadering
betrof: ik kon die alleen bijwonen als ik me aanmeldde als
aspirant-lid. Dat deed ik dus die avond.
De gevolgen waren opmerkelijk. Nog diezelfde maand stond
ook ik Tribunes te verkopen in de drukste winkelstraat van N.
(Trrrribune, drie kwartjes; je moest de r routineus, bijna on
verschillig laten rollen.) Ik haalde samen met mijn nieuwe
kameraden deur na deur handtekeningen op tegen de milieu
belasting, ging met een plakploeg op stap - altijd waterglas in
de pap doen - en belandde al meteen op een politiebureau.
Veters en broekriem inleveren!
In theorie had ik mijn doel bereikt. Ik had aansluiting gevon
den bij de voorhoede van de arbeidersklasse zoals de partij door
Lenin gedefinieerd was. Voelde ik me nu gelukkig?
Ja en nee. Ik deed uit overtuiging mee, maar als ik in een
brochure las dat wij, leden, allemaal schroefjes en moertjes
waren in de grote partijmachine (tekst: Koos van Zomeren),
kreeg ik het burgerlijk benauwd. Was ik als revolutionair toch
uit zachter materiaal gesmeed dan door de klassieken (Marx,
Mao) vereist was? Ik schudde de beklemming van me af en
stortte me domweg op het partijwerk.