De brief werd zwaarder en zwaarder bij elke stap. De inhoud, geschreven in een hanenpotig en blasé handschrift, leek meer en meer aan mij persoonlijk gericht, terwijl van dit laatste feitelijk geen sprake was. Het was waar dat ik de brief ont vangen had, en dat dat ook zo de bedoeling was geweest, maar ondanks dat ik persoonlijk werd aangesproken, werd ik met geen naam of toenaam genoemd. Ik bevond me in een bos. Ik had niets op zak, geen eten, geen water, geen naald, glas of kompas. Ik had geen flauwe notie van de dingen om me heen en raakte met mijn trui verstrikt in een struik. Verveeld trok ik een door vocht en rotting losgelaten bast van een boom. Enkele insecten liepen geschrokken weg. Mijn handen kleefden van het mos en de oude plak van boom- klevertjes. Een mysterieuze damp hing op ooghoogte tussen de bomen. Ik keek om me heen, zakte vervolgens door mijn knieën en ging tussen enkele bossen varens liggen. Ergens boven me druppelden een paar bedauwde takken en in de verte zoemden ontelbare kleine vliegjes. Ik vouwde mijn handen in elkaar en kneep mijn ogen dicht. Mijn lippen trilden. Ik schoof mijn handen onder de zijkant van mijn hoofd en viel in een lichte slaap. Toen ik even later weer wakker werd, scheen een laag hangende zon op mijn gezicht. De cirtroenzure zonnestralen daalden langs de takken omlaag. Ik liep verder. Ik nam mijn hoedje even af en streek door mijn haren. Nabij een kreekje werd ik begroet door een hond, een sjofele herder, die me bij een oude boomstronk lag op te wach ten. Hij grijnsde naar me en kwispelde me toe. Opgelaten was ik op hem afgestapt, mijn hand al uitgestrekt om hem aan te halen. Pas toen ik het mormel op een halve meter genaderd was en ik gegrepen werd door de verlammende stank zag ik dat het dood was. De grijns was ook niets meer dan de bek waarvan het vlees rondom door aasvreters was weggepikt. En zijn kwis pelstaart was een armetierige pluimbol die op zijn verdorde stengel heen en weer bewoog in de wind. Ik had goed twee uur afgelegd toen rechts aan de horizon een lange rij bomen zichtbaar werd. Strak en egaal als een lijn die over het landschap gespannen was. Blauwe sparren, maar donkerder, en ze stonden veel dichter op elkaar dan elders.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 21