Aan het einde sloegen we een hoek om naar links en kwamen
weer in een bredere gang terecht. Het was hier aangenaam koel.
Er waren kamers aan weerszijden waarvan alle deuren open
stonden behalve de eerste.
Het was bij dit vertrek dat mijn gids bleef staan. Behoedzaam
legde hij een oor tegen de deur en klopte vervolgens tweemaal
kort. Toen knikte hij een keer, meer in zichzelf, opende de deur
voor mij en liep zonder verder nog iets te zeggen de gang uit.
Het wanstaltige karakter en de overdaad aan bombast van de
barokke inrichting met zijn bruuske, hoge eikenhouten kasten
en stoelen bekleed met gifgroen fluweel en een glazen salon
tafeltje maakte me draaierig. Het landgoed ademde iets, ik wist
niet wat. Slechte adem waarschijnlijk. De blauwe lucht buiten,
die door twee grote ramen zichtbaar was, was het enige waar
geen zweem van grand guignol omheen hing.
Links stond een enorme eettafel met een wit laken afgedekt.
Het enige sprankelende wit in het hele vertrek. De vloer bij de
tafel lag bezaaid met pitjes. Het venster rechts, dat uitzicht
bood over de zee, stond open en de zeewind blies de gordijnen
bijna horizontaal de kamer in. Het geruis van de golven in de
diepte nam af en zwol aan. In de verte dreven meeuwen op de
bries. De vleugels gespreid, het lichaam in een kruisvorm, de
kop als een pijl vooruit. Ze deinden op de wind, op en neer,
zonder van hun plaats te komen.
Mijnheer Eckard zat in een rolstoel met zijn rug naar de deur
gekeerd. Er lag een boek op zijn schoot. De oude man haalde
zijn zakdoek tevoorschijn en snoot zijn neus. Hij snifte een
paar keer en even leek het erop alsof zijn schouders schokten.
Hij trok de donkerbruine sjaal wat strakker rond zijn nek en
schudde enkele malen mismoedig zijn hoofd.
'Verdomde ramen,' zuchtte hij. Zijn stem klonk verbitterd,
maar de kracht die hij had moeten bezitten verdronk vrijwel
meteen. Hij pakte de wielen beet, draaide zich met een ruk om
en reed naar het open raam. Daar greep hij het kozijn beet en
smeet het met een uitgeputte zucht dicht. De branding ver
stomde, de meeuwen zwegen en doken omlaag. Maar het was
nog geen seconde dat ze uit het zicht verdwenen waren of ze
doken weer op bij het raam aan de westkant. Het kozijn daar
klapte open en de wind gierde naar binnen.