De vrouwen die ik heb aangeraakt zonder ooit hun naam te hebben geweten. De wezenlozen en bannelingen in de sleuven van de stad. U wil de lezer van deze brief als een getuige oproe pen. Om een verklaring af te leggen over hoe de wereld eruit ziet. Hoe de straten lopen, hoe schaduwen van huizen op het magische uur waarin de dag nacht wordt in elkaar overvloeien. Hoe het dorp slaapt na de zonneval. Hoe geheimen worden ge smeed, plannen worden uitgebroed en sluwe listen door lieden zonder duidelijke gelaatstrekken worden geperfectioneerd.' Mijnheer Eckard knikte gretig. 'Ja,' zei hij met hese stem. 'U begrijpt het....' 'En de lezer mag om het even wie zijn, want u kent niemand. U kent niemand. En hier ben ik dan.' 'Dat klopt,' zei mijnheer Eckard. Mijn blik viel op een vaas met gedroogde bloemen. 'Ik weet niet hoe de brief zijn weg naar mij gevonden heeft. Misschien is hij rechtstreeks bij me binnengekomen, misschien is hij ook doorgespeeld door minder achtenswaardige personen. Het is alsof u speciaal aan mij gedacht heeft, al wist u niet eens mijn naam. Ik kan dat niet waarderen. Ik wist niet wie u was, ik wist niet eens dat u was. Waarom ik? Waarom moet ik weten wie u bent? Dat u bent? Wat u van me wilt?' Mijnheer Eckard gebaarde naar de ramen en meteen daarop sloeg hij met zijn vuist op tafel. 'Ik zit met mijn handen vast gesnoerd en gekluisterd in deze kamer. Verdiepingen hoog, met twee wielen en twee armen die ze kunnen voortduwen. Iedere dag, zolang als ik leef en ik in dit vertrek ben, moeten de ramen dicht blijven. Anders sterf ik. Waar ik ook ben, waar ik ook ga, overal, door alle ramen kan de wind binnen waaien.' Ik snoof een keer en keek nog eens de kamer rond. Ik moest wat zeggen maar ik wist niet wat. 'Die meeuwen daar,' zei mijnheer Eckard en gebaarde over dreven naar het raam. 'Kijk daar buiten. Die mooie meeuwen. Ze wachten. Ze loeren op mijn ogen. De bloedzuigers. Ik kan hier niet weg. Ik zit hier vast in dit eeuwenoude huis.' Er viel een stilte. Even meende ik ver op de gang het gesis van stoom te horen. De ketels, dacht ik. Mijnheer Eckard trok een verongelijkt gezicht. Toen wees hij, zonder achter zich te kijken, naar een plankje aan de muur waarop een rij boeken stond. 'Ik lees,' zei hij. 'Dat is wat ik doe.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2009 | | pagina 27