Helemaal links, dat is het boek met de namen van alle duive
len, handgeschreven, na elke tweehonderd namen een gravure
van een totaal ontredderd, verloren gewaand landschap. Daar
naast een boek met prenten van alle dolende zielen, de met
bloeddoorlopen inkt opgetekende zwervers, niemendallen,
verlinkten, een atlas vol overspoelde landen, contreien plat
gemarcheerd door de verlorenen en de verdoemden, namen in
de vorm van nummers, lange strengen ondoordringbare cijfers.
Verborgen codes zijn optioneel doch merendeels slechts de
wens als vader van zomaar een gedachte.'
'Mmm,' zei ik voorzichtig. 'En dat derde boek?'
Er viel een duisternis in mijnheer Eckards ogen te lezen. 'Daar
over wordt niet gesproken,' zei hij. 'Het slot is dicht, de sleutel
is weg. God mag weten waar, wie zal het zeggen. Beste is maar
er niets van te weten.' Mijnheer Eckard keek me een ogenblik
weeïg aan. 'Nou goed, het is een noctuarium, als je het dan
toch moet weten. Alleen open te slaan na het invallen van de
duisternis. Opgetekend in maanloze nachten. Elke bladzij even
zwart als de inkt waarmee hij beschreven is, zodat datgene wat
beschreven is wel mag bestaan, maar nooit meer achterhaald
kan worden. Zie het maar als een dromenvanger. Meer kan ik er
niet van zeggen.'
'En dat? Wat daar op uw schoot ligt?'
Met zijn vingertoppen beroerde de oude man het boek dat op
zijn benen lag. 'Dit hier, dit boek, dat in leer gebonden is en
met staal beslagen, is leeg. Elke pagina is nog onbeschreven,
maar wel, verzeker ik je, tot op de laatste bladzijde al gereser
veerd. Geen regel is nog vrij, geen hoofdstuk staat nog open.
Het is het boek dat ik nu wil openslaan. Het is het boek dat ik
wil volschrijven met taferelen uit het echte leven.'
Ik kon niets anders dan minzaam glimlachen. 'Een dagboek
dus. En dat leven dat u wenst te beschrijven tekent u op uit
mijn relaas. U gaat mijn verhalen, mijn gedachten en fanta
sieën, mijn getuigenis optekenen.'
Mijnheer Eckards ogen begonnen te schitteren. 'Ja!' zei hij. Zijn
stem sloeg bijna over. 'Precies. Het zal een kroniek worden, een
lofzang op het leven van alledag.'
'Weet u wat ik denk, mijnheer Eckard?' zei ik na enig na
denken. 'Nee, natuurlijk weet u dat niet. Maar weet u wat ik
denk? De namen van al diegenen die ik ken of gezien heb, de