lijnen eindigden. Ze roepen je dag en nacht, ze vragen om een
verhaal.'
'Ja, dat zal wel,' smaalde ik. 'Maar wie bent u om mijn verhaal
van me af te pakken? U pleegt plagiaat en maakt van mij een
voetnoot!' Hierop trapte ik nogmaals tegen zijn stoel. Het wrak
kige ding kantelde om en mijnheer Eckard viel languit op de
vloer.
'Ach, bevrijd mij dan toch!' jammerde hij. 'Jaag uw vingers
in mijn ribbenkas, rijt mij open! Scheur mijn hart uiteen als
pulplectuur!'
Ik gaf nog een harde trap tegen het wiel dat omhoog stak. Er
zat nu een flinke kromming in. Het kon niet meer draaien,
nooit meer, dat was een ding dat zeker was.
'Stumperd,' siste ik. Ik pakte een stoel, liep naar het raam en
sloeg het in één klap aan diggelen. Toen liep ik naar het andere
raam, mijn voeten krakend over de scherven, en ook dat raam
spatte met een luide klap uiteen. Buiten krijsten de meeuwen.
Mijnheer Eckard keek me vanaf de grond met grote, haast
kinderlijke ogen aan. 'Alstublieft!' smeekte hij.
Ik maakte aanstalten de kamer te verlaten.
'U kunt niet weggaan,' prevelde hij.
'Al zou u duizend brieven schrijven en duizend bezoekers
krijgen...' zei ik, en liep de deur uit.
'Maar u bent de duizendste bezoeker,' hoorde ik mijnheer
Eckard mij nog naroepen. 'U las mijn duizendste brief...'
Met een harde klap trok ik de deur achter me dicht. Het was in
de verduisterde hal aanzienlijk koeler geworden en het gonzen
achter de deuren in het smalle gangetje was opgehouden. De
boilers en ketels waren in ruste. De machines, naar welk mon
sterlijk evenbeeld of demon ze ook gevormd waren, en waar
van zij ook het kloppend hart moesten zijn, waren nu terug
gekropen in de meest donkere en naargeestige schaduwen van
het huis.
Ik nam twee steile trappen naar beneden en ik stond bij de
voordeur. Ik bekeek even de kale, wanhopig schoongeboende
tegels aan de muur. Boven mijn hoofd hing een nietszeggende
partij peertjeslampen aan gekromde stelen aan het plafond.
Een muffe lucht verried het heimelijk voorbijgaan van vele
jaren.