MEZT
O
N Piet moest luchten en zocht met mij de ouwe tijd op de Oost-
zeedijk, hier in Rotterdam. We dronken wit bier uit de fles, die
3 zomer. Piet had luizen op zijn lever: Vitesse, Erasmus, de vaste
boekenprijs, gezin en hypotheek, en sinds kort ook een hond.
Vanavond was het zomertijd. Ik heet Jan.
"Het fokt me op," zei Piet. "Er wordt te veel met me gefokt, Jan.
Hoe laat moet jij op stok om er weer uit te kunnen?" Hij wacht-
te een antwoord en ik gaf hem half tien. Tot vier pak je dan
toch zeseneenhalf en dat gaat net, want de uren voor twaalf tel-
U len dubbel. Maar dan moet ik niet drinken, zoals nu. Morgen
wordt een ramp (ik ben bakker). Voor Piet was het allemaal een
ramp. "Daarom zien we elkaar nog steeds, Jan. Daarom doe ik
Rotterdam: je bent een losbol en je leest Claus en toch kun je
om half tien naar bed, zomertijd. Godbetert. Half tien. Dat is
half negen in de natuur. Dan begint de avond pas, het feest van
de gedane arbeid. Ik kan er om twaalf uur nog niet in. Om
twaalf uur voel ik me op elf, en 's morgens zeven ben ik op zes.
Gebroken. Het maakt me kapot. En wie regelt dat? Welke over
jas in welke Europese Commissie in Brussel of Madrid?"
Daar had Piet dus een probleem. Dat heb ik ook wel, in de zo
mertijd, maar ik ben meer van hij gaat op en hij gaat onder.
Piet is anders. Volgens Piet is de hele wereld verziekt door ma
nagers en bestuurders, regelaars. "Ze kunnen zelfs niet van m'n
tijd afblijven," zei hij. "Voor mij is de noen om twaalf uur, zon
in zenit, en daarna gaan de schaduwen lengen. Maar nee hoor,
ik moet alles een uur te vroeg doen, voor de economie. Thuis
heb ik geen avond meer want de kinderen kunnen nog niet sla
pen. Acht is pas zeven in hun bioritme. En moet je ze 's mor
gens in de klas zien, als ze eens geen vrij hebben: het eerste uur
is nulkommanul en als je geluk hebt gaat er in het tweede uur
een oogje open, als er een mobieltje afgaat."
VO
O