rr O C ■■i LU IAJ Vanaf de dijk niets ISl dan glinsterend oppervlak LU q Over zachte golven dansen onschuldige driehoekjes wit, fietsers slingeren zich door het nieuwe achterland van lamsoor, zeeaster en sternen, langs de waterlijn de kinderen op zoek naar oude schatten Maar hoor je? De wind steekt op en waait over het water laat zeilen bollen, blaast de laatste veren uit de lucht, het water grijs als lood Hoor je? De klokken luiden in de diepte, het andere lied van zee en wolken Wat houdt ze verborgen, onder qj haar rokken van opspattend water, C welke veilige haven ligt verscholen in haar donkere schoot? O Wie wiegt ze telkens in haar getijden, in de maalstroom van schelpen, zoute wieren en zilveren vissen, qj glad tot op het bot? QJ Tussen zon en sterren zijn de tere zielen mettertijd verdronken met de stad

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2010 | | pagina 47