De stormvloed was een echo uit de beste kamer op zondagochtenden na kerktijd met sigarenrook en stemmen van ooms die gewend waren het land te beschreeuwen. Wat wisten wij van loeiende winden en kruivende golven tegen een wijkende dijk? Verre beelden uit langdradige gebeden als God het weer eens op zijn heupen had. Wij droomden ondertussen van zomers in het stadsplantsoen, waar wij mieren vingen en soms een tor, om die thuis te verdrinken in een emmer sop. De echte goden, dat waren wij tenslotte.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2010 | | pagina 62