Buitendijks het verdronken land
van Saeftinghe en St. Laurens
doorsneden en verwilderd
Familiegrond die ons niet meer kent
begroeid door wat uit zich zelf komt:
zeeaster, lamsoor, zwenkgras
Daar in het stroomgebied
van hun droom moeten ze liggen
Dorpelingen op bedden van stro
Alle schedels geschuurd
de voeten wijzend naar het oosten
waar de jongste dag begint
Stromend water als enig eerbetoon
Hun beenderen niet genummerd
en gerangschikt in een lade
of vitrine maar weggedoken
in rauwe zoute grond
Engelen tot op het bot gezuiverd
Met dit gedicht opent Sluimerend in slik, het boek over de
geschiedenis van Zeeland en omstreken
(red. jan j.B. Kuipers, Middelburg/Vlissingen 2004)