lisme kan zijn bedoeld. Een sfeer van bijna-waanzin is het
al, die sterk doet denken aan die ultieme afrekening van de
negentiende eeuw met haar eigen opgepoetste zelfbeeld van
orde en fatsoen en haar negatie van het onder het flinterdunne
laagje civilisatie voortziedende duister: Joseph Conrads Heart of
darkness (1899).
De dronken Indiaan is in ons, weten we sinds Conrad. Want
wat was er eigenlijk zo anders aan die Indiaan, als we goed
keken? Howard Fast schreef in het voorwoord van zijn beroem
de roman The Last Frontier (1941) over de wanhopige exodus
van de Cheyennes uit hun reservaat in Oklahoma in 1878 -
ik herinner me een fraaie stripversie in het door Shell uit
gegeven jeugdblad Olidin aan het begin van de jaren zestig
"Ze leefden een eenvoudig leven; ze gingen op jacht en vis
vangst en soms verbouwden ze maïs en soms vermoordden ze
elkaar, soms met even weinig reden als de blanken elkaar dood
slaan."
Intussen bewerkstelligt de musealisering - of domesticatie -
van de inboorling een subtiele wraak. Een paar dagen na het
bezoek aan Juneau lopen we in het Saxman Native Village bij
Ketchikan, waar de Indiaanse vaklui wonen die de totempalen
hakken. Op een groot grasveld bij het dorp rijzen de palen op
als feeërieke hemelzuilen. De burgemeester van deze op het
toerisme en de folklore tierende gemeenschap duikt even op in
de souvenirwinkel. Hij is enorm dik, draagt een overhemd met
stropdas en op zijn riem een bovenmaatse gesp met op de plaat
het woord TEXAS. Niet dat hij daar ooit geweest is, zegt hij:
"I don't like the heat."
De overdracht van de specifieke vaardigheden van het totem-
paalhakken behelst ook de opleiding van mensen 'van buiten'.
In de carving shed van Saxman vertelt een van de jonge kunste
naars: "Ze hebben me eens gevraagd om een kerstman op een
totempaal te snijden. Dat kan ik niet doen, antwoordde ik. Dat
hoort niet bij mijn cultuur."
Deze totempaalartiest heeft blond haar en helblauwe ogen. Een
lelieblanke, broodnuchtere Indiaan.