witte wijn moest inschenken. Zolang hij maar werk had en geld
verdiende.
Om half acht, er zaten zeker veertig mensen, kwam een man in
een lange zwarte jas het trappetje af als een grote zwarte vogel.
Onder zijn arm hield hij een rode aktetas. De man kwam Hans
bekend voor, dat gezicht had hij eerder gezien.
'Goedenavond, ik ben Armando de Vlieger en kom voorlezen.'
Een zachte, onzekere stem, niet passend bij zijn voorkomen.
Hans knikte en zei dat het publiek al zat te wachten.
'Wat wilt u drinken?' vroeg Hans. Kende hij deze man van de
televisie? Nee, dat was het niet, hij had hem wel eens van
dichtbij gezien, heel dichtbij zelfs.
'Een biertje graag.'
De man ging het zaaltje binnen en het geroezemoes verstomde
direct. Hij nam plaats achter de tafel die tegenover het publiek
stond opgesteld. Toen Hans een flesje bier en een glas voor hem
op tafel zette, schoof hij juist een kleine leesbril op zijn forse
neus en sloeg zenuwachtig een boek open. Bijna weet ik waar ik
hem van ken, dacht Hans, het beeld schiet door m'n hoofd,
maar ik kan het niet vasthouden.
Hans controleerde het barretje in de hal op de voorraad drank.
Hij liep naar boven om een extra krat bier te halen. Daarna
glipte hij snel naar binnen en ging achterin op een van de laat
ste lege stoelen zitten. Armando droeg een zwarte coltrui, zijn
jas had hij naast zich als een kleine kolenberg op de grond
gelegd. Op zijn hoofd piekte zwart steil haar recht omhoog.
Terwijl Armando voorlas, haalde Hans het foldertje over deze
avond uit zijn zak en las de beknopte informatie over de
schrijver. Geboren twee jaar voor zijn eigen verjaardag, vorig
jaar gedebuteerd en onlangs had hij voor zijn tweede boek,
De Twijfelaar, de prestigieuze W.H. Frederiksprijs ontvangen.
"Introverte schrijfstijl, boeiende beeldspraak." Hans legde
het foldertje op de grond onder zijn stoel en luisterde naar de
zachte en hakkelende stem van Armando de Vlieger:
'...draadloos verbond ook dit moment mij met het evenbeeld
van haar zijn. Ze liet me wachten en verkondigde na een stilte
die uren leek te duren dat het over was. De dagen leken trage
wieken van een immense windmolen waaruit zij niet kon
loskomen. Vastgeklemd draaide ze rond, misselijk maakte het
haar. Ze wilde de relatie verbreken.'