E z c. fid O fid fid O O O c o> o a> 00 bU Ze wijzen haar geduldig op de valkans bij één herfstblad, steken hun vingers in gaten en rollen met stenen, ze nemen haar mee naar de zachte omtrek van een lichaam dat in krijt kleeft aan de weg en zeggen kijk, zus of zo was de naam, die dag stak de wind op, zo hard daar helpt geen lieve moeder tegen, dan ga je dus maar ze is niet van haar stuk gebracht. Deze tijd straks stapvoets uit te zingen, zegt ze, vaart zien als iets dat havent, ben je mal, al trekt weet ik veel wat dit grommen onder me vandaan en volgt de knik, mm het zijwaarts draaiend zicht, waarin van wie dan ook A dat duiken ziet hooguit een flits, een open mond en graaien de nagels naar asfalt, schamp ik, spartel tegen - ■H dan nog, zegt ze. Vertrouw ik niet het hemelsbrede huichelende boven mij, langszij gestut door gevels of het grillige zwarte hieronder dat de hele stad door kronkelt. Alleen dit ene stevige waarop ik me beweeg. tS) UJ

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2011 | | pagina 13