halokrans van koplamplicht, als engelenverschijningen, als de zich openende hemelpoort. Een auto is de garantie dat ontsnapping altijd mogelijk is. Een deken in de kofferbak geflikkerd, een baal met kleren, een route kaart misschien nog, een oud pocketboek - en weg ben je. Laten we gaan, laten we vandaag nog vertrekken. We kunnen doorrijden tot de Russische grens, benzine stelend bij tankstations. We kunnen naar het zuiden gaan, de richting aanwijzer vrolijk pinkerend. In je buik dat vreemde gevoel dat hoort bij het begin van een verre reis, in je voorruit en de portierraampjes een eindeloze diavoorstelling van kastelen bloeiende velden, van ingeslapen dorpen industriegebieden, van bergen donkere bossen, van bruggen waaronder brede rivieren glinsteren. We blijven rijden. O, laat het doorgaan, laten we doorgaan tot we niet meer bestaan! De zon gaat onder en komt weer op. De wegen krijgen kragen van platanen. De bermen geuren plots naar keukenkruiden. En dan opeens, toch nog onverwacht, wijken de duinen, en als een goddelijke openbaring aan een onvoorbereid gelovige is daar het helle blauw van de eindeloze zee, versierd met meeuwen wit als frisgewassen meisjesonder goed. We stappen uit. Slaan de portieren dicht. Ademen de zilte zee lucht in. [uit Het Boek Van De Mooie Dingen]

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2011 | | pagina 15