E
o
wn
De onverstoorbare loopt door de op drift en oud zeer
bewegende straten van de stad: mensen, stank, ijzer
houdende geluiden van verkeer, schrale muziek hier
en daar. Hij wisselt lenig van kleur bij elk oversteken,
neemt de tram en leest de stad door de met hunkering
en woede bekraste ruiten. Talen van de wereld lopen
op muilen over hem heen. Hij houdt zich aan de zing
zang van zijn dag en ademen en overal buiten. Door
de warme voorhang loopt hij een warenhuis binnen,
voorbij aan de spitse werkelijkheid van de dames
van parfum, de angstvallig gelijk oplopende horloges,
koopt zwarte sokken voor de winter. Bij de uitgang
luistert hij minuten naar de met zijn dunne repertoire
verkleefde violist en later onderweg helpt hij een over
zijn eigen breedbeeld gestruikelde junk overeind.
Bedienden in hun middagpauze kijken toe. Thuis keert
hij dit korte voorval om en om, merkt hoe het al snel
verdwijnt, pakt zijn cryptogram op bij waar hij was
gebleven, schuift de hele wandeling intussen over de
\j rand van de tafel, wacht even tot hij iets hoort vallen.
a-
QJ