"ÖJ c C QJ CM CO De kleine jongen heeft zichzelf een bootje Met een opwindmechaniekje aangeschaft Het mannetje loopt ermee naar de stationsvijver Een flinke wandeling voor zijn doen Zeer omzichtig windt hij zijn bootje op Het luistert nauw Voor je het weet denkt het jongetje Draai ik het mechaniekje te ver door En dan vaart het bootje zeker niet Liefdevol laat hij het te water En warempel daar vaart het van hem heen De kleine jongen straalt Volgt nauwgezet het bootje Tot het strandt tegen de walkant van het eilandje Middenin de stationsvijver Het mannetje niet voor een gat te vangen Zoekt zich een mooie grote steen Werpt trefzeker in de richting van zijn aanwinst In de hoop dat de zo ontstane golfslag Zijn bootje zal doen laten loskomen Tot zijn meer dan grote schrik Treft hij het bootje zodanig QJ Dat het zinkt Ons soort mensen past geen boot Hoort hij nog zijn vader zeggen En dus ook geen kleine

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2011 | | pagina 47