lopen bewoners - mutanten bijna - hun dagelijkse doses goed
kope wijn of sterker naar binnen mochten werken alvorens ze
zich door hun slonzige vrouwen konden laten volproppen met
het soort vette prak dat men hier gewoon was te eten en waar
van de samenstelling eerst veranderde nadat een nieuw seizoen
zich had aangediend. Het meest deprimerend waren er evenwel
de wegen. Niet de snelwegen natuurlijk, want die waren aange
legd door de Parijzenaars, dat hoogstaande volkje van een paar
honderd kilometer verderop dat hoopte op toeristen die op
doorreis naar hun superieure metropool zo weinig mogelijk
zagen van het verval van de noordelijke gebieden en die zo snel
als zij maar konden en zonder oponthoud hun reisdoel wilden
bereiken. Wel tegen een redelijke vergoeding, want het bouwen
van zo'n snelweg kostte veel geld en ze wilden er daar in Parijs
geen cent op toe leggen. Het leven in de hoofdstad had immers
ook zijn prijs. De Noord-Fransen, althans de echte, meden deze
heirbanen van hooghartigheid en geldverspilling. Zij hadden
hun eigen infrastructuur. Het versleten asfalt, de bonkige ma-
cadamwegen, de slijkpaden tussen de landerijen en, het sum
mum van ellende en ongemak, de onbegaanbare kasseien
stroken die niets met niets verbonden maar om een of andere
duistere reden tot rijksmonument waren verheven. Door de
Parijzenaars uiteraard. Sommige stroken waren zo monu
mentaal dat ze werden afgesloten voor doorgaand verkeer. Een
paar keer per jaar werden ze opengesteld, meestal voor een
wielerwedstrijd of een tocht van klassieke automobielen.
Bij Valenciennes verlieten ze de A23 in westelijke richting. Na
tien minuten kwamen ze in Arenberg, een dorp van niets, maar
wereldberoemd omdat het de zuidelijke toegang vormde tot
een van de slechtste kasseienstroken in Noord-Frankrijk: La
Drève des Boules d'Hérin, bij wielerliefhebbers bekend als la
Trouée d'Arenberg, voerend door het bos van Wallers, een
soortgelijk gat aan de andere kant van de strook. Het dorp was
klein en vanaf het centrale plein draaide Peto zijn Peugeot de
rue Michel Rondet op, een straat die voerde naar de rand van
het dorp om daar direct over te gaan in het befaamde bospad.
Hij draaide de koplampen in de stadslichtpositie. Zo was de
kans kleiner dat ze werden opgemerkt. De strook was tot zijn
verbazing niet afgesloten. Er was wel een kleine parkeerplaats