Steeds klinkt de stem van de Blauwe Engel als mijn vader
op zondag de Oude IJssel oversteekt, het ruigland tegemoet.
Zijn reis maakt nu een nieuw begin, hij telt de haltes
tot het beloofde ogenblik. Nog een uur in zijn tijd
en hij is terug. Terborg, de knik in de lijn en dan spoorslags
naar Aalten, waar ze wacht in de leegte van zijn huis.
Haar heimwee kent nog geen zoon, haar verlangen
geen kruipgang. Hij zaait daarentegen zijn kleefkruid,
zijn landaard, zijn honkvaste historie.
De tijd zal hem leren hoe de hoop in stenen op gaat, hoe
haar spoor hem verlegt, zoals een halte station wordt
en dan in een tel is verdwenen.