dingen voor parkieten, frisblik, bobbels wier die hij nog steeds
niet kon benoemen, vond de schelpen voor Zak en, in het
water, een fles met bericht: "Ik ben je vader, geen aartsvader."
In de bar van het hotel naast zijn pension ging hij zwaar aan de
cognac. Weer gelijk, dacht Mutzel, hij heeft weer gelijk. Waar
om moet hij altijd gelijk? Waarom moet het rechtvaardig zijn?
Wat moet hij van mij of ik van hem? Hem. Ons geworstel
met de Engel. En hebben Engelen een gaatje, voor naatje Zak?
Ladderzat bestelde Jacob een broodje kuit maar kreeg een uit
smijter die hem afmat dat het tijd van sluiten was.
Weer thuis in de file naar de televisie was hij een puist. Sylvia
had de hoer gespeeld in een voorstelling over Jozef en lag in
bed. Zak liep poreus met snotneus; het sneeuwde en de griep
leek nog niet weg. Mutzel had beloofd pizza van de super mee
te nemen maar bij de ingang confronteerde hem, alweer, de
keurige heer met het daklozennieuws, ogenschijnlijk bedrieg
lijk gezond. Jacob gritste de krant uit zijn hand, schopte hem
de hal uit, de straat op, de hel in. Vanaf dat moment denderde
het bergafwaarts. Hij beledigde obers, ambtenaren, bankjuf-
frouwen; schoffeerde medewerkers en zijn baas. De lucht broei
de onweer. Kortom, hij was en het is niet meer te genieten. Dus
tenslotte, het zat erin, de kidnap van Zak. Hij bracht hem naar
zee, een uitje, en liet de jongen zijn eigen brandhout sprokke
len. In de duinen, toen nog zonder camera's, bond hij zijn
zoon met klamme handen en zette hem het mes op de keel.
Niet bang zijn Zak, wie weet word ik aartsvader. Bliksem daalde
neer, uit een wolk natuurlijk, en boorde zich door Mutzel de
grond in. As. Zak werd 's avonds door een hond gevonden, en
de journaalfestiviteiten maten het mirakel overdreven breed,
het leek wel cabaret, uit.