voorhoofd. Geen muziek in de Kapel, er hangen wel boxen. De rijen
lege houten bankjes lijken toetsen van een onbespeelde vleugel. Ik
kan niet kiezen waar te gaan zitten. Dan op de voorste rij, dan even
op de achterste rij aan de linkerkant. Je mag niet roken. De doodgra
ver - een dame die haar beroep eer aan doet, zoals Thomas Lynch
zijn collega's beschrijft in zijn gedichten - sist mij overdreven serviel
toe - in dat zoetgevooisde zangerige Aussie-accent - dat ik mijn tijd
mag nemen om afscheid te nemen van mijn Broer. In één adem door
checkt zij mijn voornemen om samen met haar chauffeur Bert naar
de verbrandingsoven te rijden. Ik knik ja, in ogen die niet kunnen
geloven dat ik het meen en dan bevestigen dat het vanzelfsprekend
mogelijk is: U komt van ver, is het niet? Ik antwoord niet en besluit
nog één keer naar voren te lopen om definitief afscheid te nemen van
mijn Broer. Een Broer aan wie ik geen vragen meer kan stellen. Hij
neemt zijn antwoorden mee. Benieuwd waarheen? Nog geen drie
weken voor zijn strijdvaardig sterven presenteerde hij zijn laatste
roman: Ghost and Angels. Bert geloofde in die andere Wereld. Ik zou
er graag gebruik van maken. Waarom ben je zo ver weg gaan wonen,
Bert?
Ik scheur een briefje uit mijn fraai vormgegeven opschrijfboekje en
noteer: "Dag Bert, nu ben je dood. Ik zal niets meer vragen. Morgen
stotter ik een gedicht voor je tijdens de Service. Ook zal ik er een ver
haal over schrijven. Vaarwel en tot ziens, misschien. Rob. Je Broertje,
xxx.", en stop het in Berts binnenzak.
Bert
Dan zal hij nu wel slapen gaan,
Tandenpoetsen, een boek pakken,
Naar een Thuis dromen.
Welterusten wens ik hem,
Streel 'n wang en kijk naar boven,
Waar onze zon afstand heelt.
Of...of ik hoor hem vloeken,
In de rij staan om te blazen,
Op een mondstuk aan een uniform.