Antwerpen' schreef en waar Henri-Floris Jespers ("Etterbeek,
1944) rondwaart. Deze cerebrale, wat plechtstatige, dichter
kent de lessen van het leven en van de lyriek en leeft als een
goeroe te midden van zijn eenzaamheid in zijn keizerlijke
kamer. Hij leest de heilige boeken en schrijft de kroniek van
zijn tijd. De tijd van een vreemdeling (Antwerpen: Contramine,
1976) is zijn vlucht boven het laagland. Het is ook zijn lyrisch
hoogtepunt, want wie zichzelf kent, kent zijn meester. Deze
bundel vangt aan met de nu al beroemde en klassiek geworden
versregels "Ik heb geen praalgraf nodig om te weten met wie ik in
de eeuwigheid zal slapen". Maar ik citeer een ander gedicht 'Ik
heb je liefgehad als Alcohol' uit dezelfde bundel, omdat deze
bekentenis wat menselijker en dus minder verheven klinkt:
Ik heb je liefgehad als Alcohol,
Tabak, de verslavende werking
van vrienden, een weifelende
vervoering van weelderigheid.
En met de sprakeloze, slapeloze
plaag van mijn onmacht
versier je toch zo graag in mijn nacht
de gebaren van je pracht.
Wat blijft er na zoveel waken
Dan nacht en nevel over de daken?
Waar ben je nu, Gebalsemde,
in de slaapdoos van mijn herinnering?
Mijn vrienden hebben sterren op hun voorhoofd
en een hart vol geurige kwelling
Ik, ik word getergd door het licht.
Van deze getergde Antwerpenaar vluchten we opnieuw naar de
verzande zeearm van het Zwin, het grauwe zeegat op de grens
van West- en Zeeuws-Vlaanderen. En daar vinden we op het
strand, aan de rand van het land, in het laag getijdenland
Herwig Verleyen ("Dendermonde, 1945) de dichter van het ge
dicht 'Christus in Brussel', maar ook en vooral de haikudichter
(hij schreef prachtige haiku's over de schilderijen van Dan van
Severen) die onlangs een mooie grote kalender (Knokke, 2012)
mocht samenstellen over het Zwin en ik citeer daaruit drie van
zijn etherische haiku's: