Van Verleyen gaan we dieper in Vlaanderen naar het oude
Oudenaarde waar de dichter Frans Deschoemaeker (°Kortrijk,
1954) in zijn tuin werkt en met zijn hond wandelt om de weg
te ontwaren en de eerste beginselen van zijn archeologie te
vinden. Hij is een schoonschrijver. Etst in zijn landschappen
als een kalligraaf om een gaaf gedicht te schrijven. Eén zo'n
gaaf gedicht is 'Perspectief van de pelgrim', het openings
gedicht van zijn dichtbundel Perspectief met engel (Gent: Poëzie-
centrum, 2003). Het is een wintergedicht dat wat knispert en
zoals Blaise Pascal al zei in zijn Pensées ('Papiers non classés'):
Le froid est agréable pour se chauffer.
Diep in de Zwingeul
wappert nog trots een scheepsvlag -
op de onderstroom.
Wolken in de zee,
vloedgolven in de lucht -
springtij in het Zwin.
Ik raapte hem op:
haaientand uit het tertiair -
legde hem nederig terug.
De wind een ijspriem op de iris.
De landerijen glad en glaciaal,
met enkel in de delling
wat puin, wat gammele emblemen.
Staf, sandaal en bedelnap, vuur
dat in takkenbossen knispert als de wind
in de rietkraag rond Sint-Winoksbergen.
Ik moet mij in dit gaan verkloeken.
Zo gaan, zo vergaan, zo vér gaan
Dat het warme merg vernerft, strak
als buntgras, als helder filigraan
in de voren van een koud gedicht.