MIJNHEER JOHANNES Q> Q O X Achterin de monumentale gang van het hoofdkantoor van de handelsonderneming voor kantoorinrichting waar ik werkte, was een kleine marmeren trap die uitkwam in de kamer van de directiesecretaris. Hij was een dikke, kale econoom die naar de grond keek als een van de directeuren tegen hem sprak. Dik- Q wijls stuurde hij mij er op uit om postzegels of munten voor zijn verzameling te kopen. Uit een la van zijn bureau haalde hij een tijdschrift of een krant met een aanbieding die hij had aan gestreept, gaf mij geld en zei dat dit belangrijk was voor mijn ontwikkeling, dat ik van de handel in postzegels veel kon leren. "Kijk onderweg goed om je heen," zei hij. "In de binnenstad stikt het van de winkels van kantoormeubilair. Vraag naar folders en documentatie en vergeet vooral de prijslijsten niet." De directiesecretaris was altijd zeer te spreken als ik terugkwam van mijn opdracht. Hij knikte en lachte als hij de munten be keek, de postzegels met een pincet uit het zakje haalde en tegen het licht hield. "Gaaf," zei hij dan, "zeer gaaf. Jou kan ik om een boodschap sturen. Aan jongens zoals jij hebben we wat binnen onze organisatie." De prijslijsten en brochures over kantoorinrichting verdwenen ongezien in het concurrentenarchief dat ik bijhield op de afde ling documentatie. Mijn eigenlijke werk. Van mijn salaris kreeg mijn moeder de helft, honderdzeventig gulden kostgeld per maand. Omdat ik steeds meer moest doen voor de directiesecretaris, en soms zelfs voor een van de direc teuren, gaf ik mijn geld voornamelijk uit aan kleding. Ik ging overhemden dragen met een stropdas, kamgaren broeken met colberts en na verloop van tijd kocht ik een lichtgrijs kostuum met zwarte schoenen met puntneuzen. De kruinen in mijn haar bedwong ik met grote hoeveelheden brillantine.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2012 | | pagina 8