stal. Moest ik een voorkeur uitspreken, dan werd het de Col-
ville.
Terug in het stadje, waar in de hoofdstraat niet vrij mocht wor
den geparkeerd, stopte ik bij gebrek aan munten voor de auto
maat even buiten het centrum bij een grasveld waar wat bank
jes stonden. Op dat veld verscheen een bassethond die bij een
oudere meneer hoorde die net als ik op een bankje plaatsnam,
ongeveer vijftig meter verderop. Zo'n hond, met die kleuren en
dat formaat. De perfecte Colvillehond zoals ik die kende van
afbeeldingen van de schilder en nu pas zag ik dat de kalende
man tegen de negentig zou kunnen zijn. Het moest hem zijn.
Het zou toch kunnen dat het Alex was die hier nog woonde?
Hoewel het me voor beroemdheden vreselijk lijkt te zijn om te
worden aangesproken door volkomen vreemden, kon ik toch
de verleiding niet weerstaan en stapte op hem af. Ik nam plaats
naast de man op het bankje, aaide de Colvillehond over z'n
kop en zei tegen de man dat, toen ik hem had zien naderen, ik
me had afgevraagd of hij wellicht Alex Colville was, de kunst
schilder. Waarom ik dat dan dacht? Op die vraag antwoordde ik
dat ik hem ver in de tachtig schatte, dat ik meende te weten dat
de schilder een hondenliefhebber was en dat ik mezelf wel het
buitenkansje gunde van een ontmoeting met de maker van de
door mij geapprecieerde kunstwerken. Hij hield de spanning
er even in, liet een sympathieke glimlach zien en zei: "Op dit
moment gaat het niet zo goed met vriend Alex. We zijn zo jong
niet meer. Een uurtje geleden sprak mijn vrouw hem nog.
Volgende maand hoopt hij 90 te worden." Colville woonde dus
inderdaad nog in Wolfville. Ze waren even oud en ik was niet
de eerste die hem om dezelfde reden had aangesproken. "Maar
ik heb een militaire carrière achter de rug en nu vecht ik me al
jaren door de tijd," zei hij en lachte wat cynisch bij die woor
den. Toen ik had verteld dat ik uit Nederland kwam, begon hij
te vertellen dat Alex in 1944 tijdens de Tweede Wereldoorlog
het zuiden van Nederland had getekend en geschilderd in zijn
functie van oorlogsschilder. Ik hoorde het allemaal aan, hoewel
ik al wist van de tekeningen die Colville maakte van de kapot
geschoten huizen in plaatsen als Oostburg en IJzendijke in
Zeeuws-Vlaanderen en van andere taferelen die hij had gezien
als verslaglegger met de oprukkende geallieerden op weg naar