GÉ O n 3 vo rv iv Een klik, een barst, een dode vogel op de drempel een wolk in de vorm van een engel - en de radiogolven die beetje bij beetje aanzwellen met metalen gelach; een naaktslak drukt zijn bleke buik tegen de ruit. Een klimoprank tikt, een goot druppelt. Bijen ontwaken, eten zich traag een uitweg tussen bakstenen. En dan liggen de muren omver, elke deur staat open en zwaait. Draden kronkelen over het haardkleed in het geschok en geflits van stroboscooplicht. Waar maan was flakkert een signaalvlam. Een kus van lippenstift besmeurt een glas dat niet van jou is, een vlek W ontrolt zijn koninklijk purper in de hal, Ser ligt een stapel jassen van vreemden waar je bed zou moeten zijn; lichamen strompelen en zakken ineen, monden flikkeren aan en uit.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2013 | | pagina 79