Abraham Eliazer van Collem was, ondanks de in veel van zijn gedichten opvlammende felheid, een opgewekte, zachtmoedige en humoristische man, die geen bekendheid of invloed zocht. In zijn gedichten uitte hij zich wel eens onhandig, maar ook zodanig levend en kleurig dat ze veel arbeiders in die tijd juist aanspraken. Een dame van geheel andere statuur en een van de belangrijk ste socialistische dichters van een groot deel van de twintigste eeuw was Henriette Goverdine Anna Roland Holst-van der Schalk (1869-1952). Zij groeide op in het liberaal-christelijke gezin van de welgestelde notaris Theodoor Willem van der Schalk en trouwde in 1896 met beeldend kunstenaar Richard Roland Holst, broer van de vader van dichter Adriaan Roland Holst. Al voor die tijd schreef zij gedichten en toen zij in 1890 kennis maakte met Albert Verwey trad zij een wereld binnen van beeldend kunstenaars, dichters en schrijvers. Aan Toorop en Verwey droeg zij haar eerste sonnetten op. Verwey was ook degene die haar aan haar latere echtgenoot Richard Roland Holst voorstelde. In 1893 nam De Nieuwe Gids zes van haar ge dichten op, naar aanleiding waarvan de altijd wat geëxalteerde Kloos schreef: "Laat mij maar dadelijk zeggen, dat u de grootste dichter is, die op 't ogenblik leeft." In die tijd leerde zij ook Gorter kennen, die haar aanraadde Plato, Dante en Spinoza te lezen. Veel van wat zij daaruit met haar ontvankelijkheid en studiezin in zich opnam is in haar latere werk terug te vinden. Haar bundel Sonnetten en Verzen in Terzinen, waarvan de vorm geving verzorgd werd door haar man, verscheen in 1896. Op En op mijn armen man's gezicht een weinigje van blijheid, Dat op zijn arbeid zegen zij, - O, zoete Jezus, zeg er bij Het loon; - en wat meer vrijheid. De Christus met het zacht gelaat, Marye met het rein gewaad, In Waalwijks woning binnen, Zij, die de wereld overzien en haar de milde ogen biên, - Zij staan zich te bezinnen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2013 | | pagina 41