blóo is afgeleid van 'blood', wat 'beschroomd' betekent. Jan Willem Jacobs (1895-1967) was een socialist die zijn over tuiging in woord en geschrift uitdroeg. Hij werkte vanaf 1928 als corrector bij de Arbeiderspers in Amsterdam. Een jaar daar voor had hij met anderen de Socialistische Kunstenaarskring (SKK) opgericht, waarvan hij een aantal jaren secretaris bleef. Op zijn initiatief en met medewerking van Garmt Stuiveling en Jef Last werden verschillende bloemlezingen van jonge links-revolutionaire dichters uitgegeven. Tussen 1920 en 1940 schreef hij min of meer in de stijl van Adama van Scheltema socialistische gedichten, eenvoudig en vooral strijdbaar. Jacobs gaf verder blijk van een fervent antimilitarisme in zijn gedich ten tegen oorlog en bewapening; zie het onderstaande gedicht. Verder hield hij zich als betrokken dichter bezig met de Eerste Ging ik met slaapzwaar hoofdje en schreide Onder den wit-berijmden grond Woelden mijn vingers naar de vruchten En op mijn knieën kroop ik rond; Achter mij hoorde ik moeder zuchten En op mijn knieën ben ik zoo Verder door 't leven heen gekropen, Laag aan den grond gebukt en blöo,* Zoals de armen der aarde loopen. Al wat ik won in waaksche vlijt, Heb ik aan an'dren afgedragen: Ik was de bij die t'allen tijd Men uit de korve kon verjagen, Wanner ze zwaar van honing hing, Onder de zondoorbronsde luchten; En immer als 'k een erf afging Hoorde ik achter mij moeder zuchten Arbeid, gij die mijn onheil waart, Gij, die mij boogt al nederwaart, Gij die mijn ziel en lichaam schond En zegevierend op mij stond, Verbitt'ring trekt mijn lippen saam; Gevloekt zij uw naam!

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2013 | | pagina 49