tijdens een vorstperiode de wilgen met een kapmes. Ik ging dan
altijd kijken.
Ik luisterde naar het geluid van de dikke takken die op het
harde oppervlak van de vijver vielen, op het ijs waar het een
denkroos in opgesloten lag.
Mijn geheugen laat me in de steek. Ik weet niet meer of Spaak
er nog naar de hemel stond te blaffen terwijl hij aan zijn ket
ting trok.