het lichaam van de man grijpt, het harde en harige lichaam
van een andere biologische werkelijkheid.
Wanneer het al bijna ochtend is, hangt ze haar jas aan de kap
stok en blijft dan onbeweeglijk om zich heen staan kijken. De
voorwerpen in de hal worden steeds zichtbaarder en de ver
trouwde vormen, die haar zo tegenstonden dat ze er voor altijd
van wilde wegvluchten, geven haar nu een gevoel van opluch
ting.
Wat heeft ze die nacht gedaan? Ze herinnert zich het levendige
stadscentrum, de vreemde man waar ze zich aan vastklampte,
en bij die herinnering voelt ze een felle weerzin. Het duistere
gevoel, in al zijn vreemdheid, herinnert ze zich echter niet
meer.
Eindelijk gaat ze naar de slaapkamer. Haar echtgenoot beweegt
even, maar wordt niet wakker. Ze ontkleedt zich en gaat naast
hem liggen, legt voorzichtig haar hand op zijn schouder. Voor
zichtig kust ze zijn nek en drukt zich dan in een opwelling
stevig tegen hem aan. Hij wordt wakker, richt zich een beetje
op, maar ook al is er in zijn slaperige gezicht enige verbazing,
zijn lichaam blijft log en afwezig. Hij bromt wat, gaat weer
liggen en slaapt meteen verder.
Met een glimlach op haar mond sluit ze haar ogen en haar
hand blijft op zijn schouder liggen.
3.
Plotseling schrikt hij wakker. Hij kijkt gedesoriënteerd om zich
heen, leunt dan achterover in zijn stoel. Het is alweer licht en
de eerste mensen haasten zich naar hun bezigheden. Hij zucht,
wrijft met zijn rechterhand door zijn gezicht. Het valt hem een
beetje tegen in zijn eigen auto te ontwaken, maar tegelijkertijd
lucht het hem ook op. Geen bezopen complicaties, geen vrien
delijke woorden, geen mooie verhalen om de werkelijkheid te
verdoezelen.
Hij sluit zijn ogen weer en blijft zo een tijdje zitten, tot hij ten
slotte het portier opent en naar buiten stapt.
Een park aan de rand van de stad.
Hij weet niet meer hoe hij er is gekomen, maar terwijl hij het
park in loopt, schieten hem vlagen van de afgelopen nacht te
binnen. De kroegen en clubs, de kennissen die hij ontmoette.