3
00
<3
(3
Os
Hoe schoon, dit van de zee gestolen land
Dat wordt bevolkt door zoutgetaande Zeeuwen
Die stug hun houten vissersschepen breeuwen
Gebogen door de wind en door Gods hand
Er liggen schelpen op het strand te geeuwen
En zachtjes lillend aan de waterkant
Ligt dood een kwallenlegioen in 't zand
Rondom mij klinkt het schor gekrijs van meeuwen
En dit geluid, dat is van alle eeuwen
C Dit rauw geklaag, maakt me van binnen kil
q Verlamt de diepste vezels van mijn wil
En helemaal word ik van binnen stil
C Als ik bedenk - gedachte waar 'k van ril -
o> Dat kwallen in hun sterven zouden schreeuwen
O