(1932) en Vénus Khoury-Ghata (1937). Van de eerste zijn deze
dichtregels:
Maak je onbeduidende
moorden op
antwoordapparaat aan
wanneer een droevige vriend zou bellen
het vergeten van het gras
zo verbannen
tussen twee stenen, op een stoep in een stad
het mes knarst op
je dagelijkse appel
doorstoken door magnetrons
je eet zijn dood
Toekomstige opgegetene
Je veracht, je kwetst?
Tenslotte is hedonisme misschien de enige drijfkracht achter
elke poëzie. Is het zoeken tegen wil en dank naar brokken geluk
in deze wereld soms niet poëtisch?