s
E
vO
Os
Stel, ze vonden hem, achteraan
op een meter of twee, diepweg
in mijn veenplaats, stuitend
op iets anders dan kienhout.
Stel, ze hesen de lawei, joegen
door de nieuwgezaaide rogge,
schreeuwend hun boodschap
van ver uit het moorland.
Stel, stilleggen moest ik wat
bijna gedaan was. In de nacht
een gat delven, in het vaste hem
bergen als vader voor mijn huis.
Stel, ik zag hem, de mens die
daar lag van ooit; mijn grond
was zijn pad, werd zijn valkuil.
Van mij wist nog niemand.
Q>
2016