"Papa, papa!" riep Norman. "Kijk, een huisje!"
Ze passeerden een allerkleinst wit huisje omgeven door berken.
De gordijnen waren open maar het was donker binnen.
"Ja, Norman," zei Iwan. "Papa en mama hebben het gezien.
Een klein huisje."
"Waarom was dat huis zo klein?"
"Ik weet het niet, liefie. Sommige huizen zijn gewoon klein."
"Wonen daar echt mensen?"
"Nee. Ik denk het niet."
"Hoe weet je dat, papa?"
Iwan dacht na. Toen zei hij: "Zag je dat er geen pad liep naar de
weg? Het werd helemaal door gras overwoekerd. Er kunnen dus
geen mensen naar binnen of naar buiten."
"Het zag er eng uit, papa."
"Waarom zeg je dat, schatje?" vroeg Maureen. Ze keek om toen
ze geen antwoord kreeg. Norman was in slaap gevallen, met
zijn wangetje tegen het raam.
"Kijk," zei Iwan.
In de verte doemden de eerste huizen op.
"Dat moet het zijn. Al die rode daken. Kun je de zilte lucht al
ruiken?"
Maureen haalde de koffers uit de achterbak. Iwan liep de ve
randa op en haalde de sleutels tevoorschijn. Met zijn tweeën
brachten ze de bagage naar de slaapkamer.
"Het lijkt hier zoveel ouder geworden," zei Maureen.