KJ
KJ
O
O
Ik woonde in de Gorzen,
een wijk vol vijandschap
waar niemand veilig was
door godsdiensttwisten.
O Ik l'ep het liefst langs
UJ langgerekte kades,
een kind van stilte
dat graag dwaalde.
Langs balken in het water,
een open touwfabriek,
schepen die men breeuwde,
de harde geur van teer.
Je kwam dan bij de smalle brug
die niets van Nijhoffs verzen had,
het was niet meer dan asfalt
naar een al te vreemde overkant.
Dan dacht je aan je broer
die niet kon zwemmen,
in het water viel en zich doodgewoon
liet zakken naar de bedding
om zich er telkens krachtig af te zetten
en het net zo lang kon redden
tot iemand acht sloeg op een nu en dan
opduikend, worstelend joch.
Het is er anoniemer dan het was,
deze Schie heeft alle kracht verloren.
Het water staat niet aan de lippen
maar gaat afwaarts in de stroom.