De armen van de Oude Rijn zijn de armen
van mijn moeder. Zij reiken tot de overkant.
Ik leerde er vissen telkens weer; het water zag mij zo ik
Wat zie je in een landschap dat voor je ogen
verandert, een knik in de rivier en een vermaakte loop.
De overkant ligt hier, de Rijn voedt hem met zijn water.
Als je wilt weten hoe mosterd smaakt, proef dan
na de maaltijd. Het smaakt naar heimwee, naar
verlangen; het smaakt als water. Je drinkt het
en het is er niet.
Mijn moeder strekt haar armen uit, ik loop
naar haar toe over het ijs en ik ben weer bij
het witte kerkje. De gemeenschap huilt om de zee
die neemt en de gemeenschap knikt om het kind
dat gedoopt wordt. Het is water en het is er niet.
Ik zoek mijn moeder en de vissen weten, dat zij er
niet is. Het is water en het is niets. De vissen kennen
de jongen die hen niet ving, ze kennen de moeder
die hen beschermde. Haar as voedt de wortels van
deze boom, zoals het water.
De armen van de Oude Rijn zijn de armen
van mijn moeder. Zij wenkt mij naar de overkant.