TOT ELKAAR VEROORDEELD
a>
OJ
OJ
01
De riviermonding is hier breed en onoverzichtelijk. Het is
moeilijk uit te maken waar de rivier heen stroomt of waar hij
vandaan komt. Als je niet beter weet, zie je een bijna onafzien
baar gebied van golven en stromen, van donkere en oplichten
de plekken, van schittering en koude diepte. Een blauwzwarte
streep geeft aan waar de vaargeul op korte afstand van de kust
loopt. Als je een van de pieren afloopt die een kleine jacht
haven insluiten, ontdek je - als je geluk hebt - reusachtige con-
C tainerschepen die op nauwelijks vijftig meter afstand voorbij-
10 gaan. Onheilspellend als stille, kolossale bouwwerken die op
onverklaarbare wijze in beweging zijn gekomen. Geen enkel
teken van leven aan boord. Wel duidelijk hoorbaar het onver
stoorbare, gelijkmatige drammen van de scheepsmotoren. Van
af mijn appartement is het amper driehonderd meter lopen
naar de boulevard. Met de stad waar ik al decennialang woon is
heel wat mis, maar hier bij de rivier is alles wijds en aangenaam
onbestemd. Je hoeft je blik maar een tijdje van links naar rechts
over het water te laten glijden om in een panoramische extase
te raken: rivier, rivier, rivier. Schepen boven en onder de hori
zon.
Meestal wandel ik langs het onderste pad dat eigenlijk voor
fietsers is bestemd. Je bent dan dichter bij het water of bij de
drooggevallen slikken als het eb is. Gisteren had ik bij wijze van
uitzondering de fiets gepakt; niet om mezelf, maar om mijn
fiets een dienst te bewijzen. Alles wat stilstaat racet immers
richting het einde. Ik begon mijn tocht op de boulevard, een
breed uitgevallen wandelpad bovenop de rivierdijk. Het was
een van de eerste dagen van november. Een flauw zonnetje
brak af en toe door het asfalt van het wolkendek heen. Een
containerschuit van middelgrote lengte met twee sleepboten
ervoor trok mijn aandacht. Ik vroeg me af waarom de slepers in
actie waren gekomen. Ieder schip voer hier normaal gesproken
op eigen kracht voorbij. En werd er wel getrokken, want ik zag
nauwelijks beweging of vooruitgang. Terwijl ik mijn blik voort
durend over de rivier liet gaan - ik fietste voor mijn gevoel
bijna over het water - hoorde ik plotseling mijn naam roepen.
Rechts van me dook een man in een scootmobiel op. Ik remde,
manoeuvreerde mijn fiets zijn richting uit, maar zelfs toen ik
naast hem stond, herkende ik hem niet. Pas toen hij opnieuw
mijn naam noemde, drong het tot me door dat het Victor
Delhay was, die ik in geen vijftig jaar gezien had. "Mankeer
je iets aan je benen, Victor?" vroeg ik plompverloren. "Mijn
knieën," begon hij, "ik kan nauwelijks nog staan. Heb altijd
last van mijn benen gehad, en er nooit iets aan laten doen. Op
een gegeven moment is het dan te laat." Hij praatte nog een
tijdje door over zijn kwalen, over spataders en open wonden.
Intussen gaf ik mijn ogen goed de kost. De held uit mijn jeugd
puilde op een verontrustende wijze uit zijn voertuig. Hij droeg
een trainingspak dat strak gespannen om zijn lijf zat. Alles was
te breed, te week en te grijs aan hem. De jongen die ooit als een
Samoerai door het leven ging, was nu een ruïne van vlees en
bloed. Zijn stem klonk echter nog als vanouds: dwingend, grof.
"Je staat vaak in de krant," gooide hij het over een andere boeg.
Ik knikte verontschuldigend en begon snel en routineus over
mijn kwaal te praten. Hartstilstand. Ik zag dat het woord indruk
maakte en vermeldde de restschade die ik tien jaar geleden had
opgelopen. "Maar mijn hersenen zijn erop vooruitgegaan,"
sprak ik opgewekt. "Ik zeg altijd maar: ik kan het iedereen aan
bevelen." Luchthartig doen. Ik had de juiste toon te pakken,
merkte ik: mannen, jongens onder elkaar. Mijn ironie moest
ervoor zorgen dat we eindelijk gelijkwaardig waren. Hij mocht
niet denken dat er in die vijftig jaar van gescheiden optrekken
niets veranderd was. "Je weet misschien wel dat ik deurwaarder
geweest ben," onderbrak hij me. Ik knikte, dat wist ik van mijn
broers. Geen enkel ander beroep had beter bij hem gepast. Im
poneren, harde woorden, een deurgat versperren. "De laatste
vijf jaren waren klote. Ik had er veel eerder uit moeten stappen.
Allerlei problemen, maar bang ben ik nooit geweest." Hij boor
de zijn blik in de mijne en even kreeg ik het gevoel dat ik terug
in de tijd gekatapulteerd werd. "Herinner je je De Wit?" vroeg