3 Amsterdam is gebouwd op veengrond
met het diepste ontzag
O Amsteldam
Gemeenverwonderingh betaemt mijnwond'ren niet;
2 De Vreemdelingh behoort te swijmen, die my siet.
UJ Swijmt, Vreemdelingh, en seght: Hoe komen al de machten
I Van al dat machtigh is besloten in uw'grachten?
Z Hoe komtghy, guide Veen*, aen 's Hemels overdaed?
Packhuys van Oost en West, heel Water en heel Straet,
Tweemael- Venetiën, waer's 't einde van uw' Wallen?
Seght meer, seght, Vreemdelingh... Seght liever niet met allen:
Roemt Roomen, prijst Parijs, kraeyt Cairo's heerlickheid,
Die schriklickst** van my swijght, heeft allerbest geseit.
Constantijn Huygens uit: Stedestemmen en dorpen (1624)
De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De in kaden vastgeklonken waterkant,
U De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
IQ Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
C Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
O Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
O Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.
J.C. Bloem uit: Quiet though sad (1946)
Voor Amsterdam dien je volgens Huygens het hoogste ontzag
te hebben: erover zwijgen past het best, zo indrukwekkend is
het. Voor Bloem zijn in zijn overbekende gedicht de grauwe be
drijvigheid van een Amsterdamse volksbuurt en de engte van
een zolderkamertje het perfecte decor voor het aanschouwen
van het mooie, weidse, hemelse, vele en wonderlijke.
'Natuur is', zegt Bloem, 'voor tevredenen of legen': een flinke
snauw, niet zonder dédain, naar het 'platteland' en zijn 'pro
vincialen' (voor aan hun stad vastgebakken Amsterdammers is
dit ongeveer de rest van Nederland). De stad staat voor bescha
ving, ruimdenkendheid en geluk. Het roezige, ruizige stads
leven waarin een machtige ontevredenheid de boventoon
voert - onvrede drijft je immers verder - wordt gezien als hoog
ste levensvorm. De Nederlandse natuur daarentegen is pover,
kleingeestig, oninteressant. Zo'n antithese houdt geen stand in
dit steeds verder gekrompen landje; cultuur (stad) en natuur
(land) zijn goeddeels met elkaar vergroeid. Een stedeling neigt
er echter nog steeds toe meer te blijven hangen in zijn stad -
alles is er immers voorradig - en ervaart de reis van het mon
diaal gezien maar kleine Amsterdam naar bij voorbeeld Fries
land of Zeeland als ver, vooral in de geest. Voor plattelanders
geldt dit andersom niet, gewend als ze in hun dagelijkse leven
zijn om afstanden te overbruggen.
En nu ik toch van leer trek tegen mijn geliefde Amsterdam:
wie roemt nog de lucht-, licht- en milieuvervuiling, de sociale
onvrede, de overvolle winkelstraten, de hondenpoep, de reute
lende rolkoffers van airbnb'ers, de op smalle fietspaden vlak
langs je scheurende, stampij-makende snelscooters, de snijden
de automobilisten bij kruispunten, de tegen auto's of toeristen
fulminerende fietsers, de chagrijnige serveersters die toeristen
afblaffen?
De stad als positieve beleving, als bron van cultuur, kunst, ge
meenschapszin, als brede, tolerante, multiculturele entiteit, die
ramen en deuren van je geest opent, zit vooral in je hoofd. Je
kunt erin wonen, in de stad of elders.
Wie de gedichten in deze kleine bloemlezing inhoudelijk be
kijkt, ziet dat 'Ons mooie dochtertje' (de Roode) vooral decor is
voor de psyche, voor projecties van gevoelens en gedachten
over heden, verleden en, in mindere mate, toekomst. Elke au-