En, op dat ene woord, hadden ze weken moeten teren. Ieder
had in zijn geheugen het frisse beeld van zijn volkomen witte
stad teruggehaald, een winterbriesje, de geruisloze stappen op
de trottoirs en de hete adem van paarden langs de rivier.
Sindsdien hadden ze bij ieder ochtendgloren gehoopt op een
woord van Karl, maar vanaf nu viel elke avond weer over zijn
stilzwijgen. Karl lag volkomen uitgeput op zijn bed, met
verwilderde ogen en, vaak met die buikpijn waardoor hij
urenlang lag te kreunen. Wanneer zijn lotgenoten hem te veel
vragen stelden, antwoordde Karl slechts met een vage
droevige glimlach, en dan zag je op zijn voorhoofd de aderen
opzwellen. Op een nacht had hij meer liggen kermen dan
anders, en de daaropvolgende ochtend werd hij op een
brancard afgevoerd. Het wachten die dag was moordend,
totdat later een nachtzuster zijn armzalige spulletjes kwam
ophalen. Niemand had er behoefte aan haar vragen te stellen.
De volgende dag werden door de huishoudelijke dienst de
lakens verschoond en zijn bed bleef bijna een week leeg.
"Dat is natuurlijk wel het bed bij het raam, dachten ze
Iedereen dacht het, maar van de drie was Franz de eerste die
z'n mond opendeed. Toegeven aan de geringste gril levert
vaak het grootste genoegen op. De dokter, die zijn leven
doorbracht bij zieken, wist dat als geen ander en in de stem
van Franz had hij diens wens goed aangevoeld. Aangezien de
gesteldheid van Franz het niet in de weg stond beloofde de
dokter hem dat hij de volgende dag zou worden verkast naar
het tegenoverstaande bed.
De hele dag en tot laat in de nacht praatten ze er opgewonden
over.
-Ik zal jullie ogen zijn, zei Franz, alsof hij zich schaamde
voor te veel blijheid.
Want, privileges hef je al op door ze met anderen te delen. Ze
hadden zo geleden onder dat onrechtvaardige zwijgen van
Karl!
-Ieder van ons zal zijn eigen venster hebben, herhaalde Franz.
En het werd een frisse nacht alsof alle vensters openstonden.
Nadat de verplegers Franz in zijn bed bij het raam hadden
gelegd, viel er in de kamer een doodse stilte. Wanneer het
leven je een keer pijn heeft gedaan, leer je het te wantrouwen.
Ligpatiënten geloven niet in wonderen. Ze konden niet echt
denken dat er beetje bij beetje een eind zou komen aan hun
ellende. In stilte gaven ze zich over aan hun gedachten alsof ze
bang waren bij het minste woord hun hoop te verjagen.
-Wel, Franz, zeiden ze ten slotte, zie je iets van deze stad?
Maar Franz antwoordde aanvankelijk niet: hij huilde. Hij lag
de hele dag zachtjes te huilen, en elk woord werd die dag in de
kamer uiterst discreet gewisseld. Het was pas op een wat
rustiger moment aan het eind van de dag, wanneer de avond
alle innerlijke pijn verzacht, dat hij met zachte stem begon te
praten:
-Door de ruiten zie ik een brede stad. Ze ziet er wat mis
troostig uit. De schuine daken lijken op gebogen hoofden. Al
leen een grote toren staat er fier bij en de klokken beieren door
de steegjes. Het is een belangrijk moment: het moment waarop
de stad aarzelt tussen dag en nacht. Er brandt al licht in de
huizen van het centrum, die meer verlangen naar de avond,
maar de heuvel staat nog stil bij het aangename van de dag.
Langzaam ontkleedt de mist zich om te gaan slapen. Morgen
wordt het mooi weer
En het werd de volgende dag mooi weer, en alle dagen die
volgden vertelde Franz. De hele stad kwam via het raam naar
binnen en werd wijk na wijk groter.
-Ons ziekenhuis ligt aan een brede boulevard, moeten jullie
weten, en aan de andere kant begint een park Het ligt er
netjes bij, als de tuin van een pension op een feestdag - met
zo'n deftige uitstraling Het is niet echt lente, maar denken
jullie ook niet dat de eerste zwaluw op het punt staat te arri
veren? Er wandelen al mensen. Wat lopen ze langzaam. Het
lijkt wel of ze bang zijn dat ze de ontluikende bladeren aan het
schrikken maken