mij," zeg ik. "Ik heb ter zake ervaring zat."
"Die Britse graaf ging dood toen zijn golfkarretje over de küf
reed," herinnert hij me. "Het was niet alsof dat werkelijk zo gP.
pland was."
"Dat ding had geen remmen," verdedig ik me. "Hoe kon ik dat
nou weten?"
"Het is een vlek op je loopbaan, Anton," zegt hij. "Echt wel een
vlek."
Wijselijk zwijg ik.
"HIJ is niet hier uit vrije wil," voegt hij eraan toe.
"Voor mij geen probleem. Ik kan alles aan," herinner ik hem.
"En wie is HIJ eigenlijk?"
"Dat hoef je niet te weten."
"Als je me wil in de rol van zijn persoonlijke assistent, moet ik
toch weten wie HIJ is?"
Hij grijnst breeduit. Hij kan zich duidelijk een goede tandarts
veroorloven. Daarin verschillen we dus ook. "Doe niet zo dra
matisch," wijst hij me terecht. "HIJ is gewend aan een volledige
staf." t
Van Houten geniet hiervan. Hij geniet van deze situatie. Hij
heeft die sadistische inborst. Wat van hem de meest ideale
werkgever maakt voor mensen zoals ik.
"Klinkt als een veeleisende baan," zeg ik. "Ik moet dringend na
denken over mijn tarieven."
"Je tarief blijft wat het is. Misschien gooi ik er wat gevarengeld
tegenaan. Misschien. Zal nog zien of ik dat kan regelen."
"Dus," zeg ik, "een klus hier in Amsterdam. En de man krijgt
nu een staf van één persoon, al is hij anders gewend. Ziet er
naar uit dat ik veel overuren ga klokken. Waar is HIJ?"
"Het Ambassade Hotel."
Vijf sterren. Minstens. Niet het grootste hotel in de stad, maar
wel erg sjiek.
Lijkt dat ik het doe," zeg ik. "Kom nou op met die naam."
"Je moet een geheimhouding tekenen." Hij schuift me een sta
pel documenten toe. "Laatste pagina is genoeg."
Ik krabbel mijn krabbel.
"Je bent 'em," zegt Van Houten.
"Naam?"
Hij grijnst opnieuw. Vervelende gewoonte van hem. "Laten we
hem Donald noemen."
"Donald?"
"Ja. Omdat dat zijn naam is."
Amsterdam en ik zitten het best op één lijn wanneer het nacht
is. De dagen liggen me daarentegen niet. Het gaat om die ver
velende, hooghartige idioten die in hun belachelijke kleren in
de straten flaneren alsof ze de boel net gekocht hebben. De pat
sers, de excentriekelingen, de opscheppers. En de manier waar
op sommigen onder hen met hun lichaam knoeien. Ze zijn bij
na even erg als de biotech.
Ik ben echter een nachtwezen. Ik geef er de voorkeur aan wan
neer de nachtelijke uren rustig verlopen. Maar goed, dit is Am
sterdam. Sommigen komen hier om te leven, anderen om er te
sterven.
Neem nu Donald. Hem verwacht je hier niet. Niet na wat er
hem recent overkwam. Die dingen met de Russen en de Chine
zen. Je zou verwachten dat hij zijn fortuin meenam naar een
leeg en exotisch eiland. Hij is nu echter hier.
De jongedame achter de balie van het Ambassade glimlacht
naar me, ondanks mijn kleren. Ze wordt verondersteld te glim
lachen naar iedereen die over de drempel stapt.
Ik noem niet mijn naam, maar die van Donald. Ze blijft glim
lachen, maar toch is er iets veranderd, alsof ze beseft dat ik
handel in tweedehandse goederen. Ze beroert een knop, wacht,
en zegt dan: "Een meneer Anton is hier voor u, meneer."
Er klinkt een gesmoord geluid aan de andere kant. Ze glimlacht
weer naar mij en even later bestijg ik de trap. Hij bevindt zich
in kamer drie, wat gezien zijn voormalige functie eigenlijk een
belediging is.
Ik klop op de deur, die terstond opengaat. Dit is dan de man die
vriendje wilde zijn met de Russen, en dan weer niet. En vervol
gens met de Chinezen - met hetzelfde gebrek aan resultaat. Hij
fronst naar mij. "Ik verwachtte iemand jonger," zegt hij, zon
der enige consideratie voor formaliteiten.
"Wat ik mis in jeugd maak ik goed in ervaring," zeg ik. Ik weet
niet precies hoe hem aan te spreken. Meneer zal wel volstaan.
"Kom binnen," zegt hij. Hij beweegt zich vlot, toch voor zo'n
grote en zware man.
De suite loopt helemaal van de achterkant van het gebouw,
waar ze over de kleine tuin uitkijkt, tot vooraan, waar ze uit-