kijkt over de gracht.
"Ben jij de man van Van Houten?" Hij spreekt de naam juist
uit. Dat is, voor een Amerikaan, een hele verdienste.
"Inderdaad."
"Ken je enkele goeie pooiers?" vraagt hij.
"Niet mijn terrein, vrees ik," zeg ik hem. Ik heb een zoekboek-
je vol met namen en telefoonnummers, de meeste van pooiers.
Maar deze zaak, met deze man Donald, zal geen kwestie wor
den van waarheid en vertrouwen. Hij staat er alleen voor, wan
neer het op pooiers en hun meiden aankomt.
"We lopen gewoon wat rond," zegt hij, "en ze komen wel, als
vliegen."
Ik denk niet dat ik dit leuk vind.
"Wilt u politici ontmoeten? Misschien moet ik even een blik
werpen op uw planning?"
"Dat zal niet nodig zijn," zegt hij. Hij zit neer op de sofa en legt
dan zijn arm over de rugleuning. Zo heb ik honderden foto's
van hem gezien. Mensen zullen hem meteen herkennen, op
straat. Wil hij anoniem rondlopen, dan moeten we wat aan
zijn uiterlijk doen.
"Wilt u incognito rondlopen?" vraag ik hem.
Hij kijkt me aan, enigszins verdwaasd.
"Zodat niemand u herkent," verduidelijk ik.
Zijn gezicht klaart op. "O, dat. Het kan me niets schelen. Ze we
ten wie ik ben, niet? Ze geloven niet de leugens die de pers ver
spreidt, toch?"
"Dat weet ik niet zo zeker."
Hij komt overeind. "Maak je geen zorgen. We gaan de straat op
zoals we zijn. Klaar?"
Eigenlijk niet.
We zijn niet alléén in de straten. Het is een zonnige dag. Het is
druk.
Niemand lijkt erg te hebben in Donald. Een man zoals hij gaat
niet anoniem door straten wandelen, en toch gunt niemand
hem een tweede blik. Soms zelfs niet een eerste. Ik verwacht elk
moment dat hij verwensingen naar zijn hoofd geslingerd krijgt.
Anderen vallen op hun knieën voor hem.
Niets daarvan. De passanten doen aan window-shopping, en
dus negeren ze andere mensen.
"Aardig stadje," merkt Donald na een tijdje op. Stadje. Laat
geen zichzelf respecterende Amsterdammer dat horen.
Voor iemand afkomstig uit de stad waar hij vandaan komt, is
dit evenwel een stadje.
Donald interesseert zich voor drie dingen: jonge vrouwen, de
loslopende biotech, en zijn weerspiegeling in de winkelramen.
Hij wandelt enkele stappen voor mij uit, een beetje stijfjes, als
of hij rust nodig heeft, na een lange klim of zo. Hij is per slot
van rekening de zeventig gepasseerd.
"Ik heb een kop koffie nodig," kondigt hij plots aan. Hij wan
delt het Spui op en vindt bij een hoekcafé een leeg tafeltje. Al
snel hebben we elk een kop. Hij drinkt die zwart.
"Beste koffie die ik ooit dronk was in Rome," zegt hij. "Had een
ontmoeting met watiszijnnaam, die vent met het geverfde zwar
te haar, van die televisiezenders. Hij nam me mee naar een plek
in een oude wijk. We hadden een geweldige koffie en een soort
van bagels. Ik zei hem: Silvio, het komt helemaal goed met dit
land, zoals jullie koffie maken. Helemaal goed. Maar je moet op het
vastgoed letten. Ik was niet zo wild van de manier waarop ze er
omgingen met hun vastgoed. Hun huizen, die ze lieten ver
kommeren. Dat is Rome: een stad vol oude, slecht onderhou
den huizen."
"Het is iets cultureels," zeg ik. "En een kwestie van regels. Ze
mogen niet aan historische panden raken. En in die steden zijn
het allemaal historische panden."
"Kan me niet herinneren waar we het nog over hadden. Zou
hem geen vastgoed in New York hebben kunnen verkopen, ver
onderstel ik."
"Eerste keer in Amsterdam, meneer?"
Hij kijkt om zich heen, voornamelijk naar de jonge vrouwen.
"Bevalt me hier wel. Mensen kleden zich niet te strak. Dat is
wat de Italianen doen. Letten te veel op hun kleren."
Twee biotech steken het Spui over, kwetterend. Een van hen
krijgt Donald en mij in het oog. Of veeleer Donald. Hij houdt
halt en schraapt enkele woorden bijeen, richting zijn kompaan.
Die bekijkt Donald nu ook. Donald doet gewoon alsof ze er niet
zijn, als hij al iets in de gaten heeft. Beide biotech zetten hun
weg verder. De ene kijkt nog even over zijn schouder.
Donald hier in Amsterdam, en alleen biotech herkennen hem.
"Heb je nog familie?" vraagt hij.