Deze megalomane man, die geen boeken leest, begeeft zich in
de metafysische kelders van de mensheid, op zoek naar zijn pp
voelens. 8
Anderhalve week, en ik weet nog steeds niet wie hij is en waar
om hij hier is. Dit is niet de man die ik op televisie zag. De po
pulaire man, die domme en brutale en onverantwoorde dinppn
deed.
Bijna heb ik medelijden met hem. En ik haat mezelf daarvoor. Ik
wil hém haten, zoals zovelen doen. Hij is diezelfde man, gehaat
door zijn vijanden, verguisd door een goed deel van de media
verafgood door een publiek dat niets met hem gemeen heeft.
We bevinden ons in een warenhuis aan de Kalverstraat. Hier
komen maar weinig echte inwoners van de stad. Te veel bizarre
mensen in de buurt, die willen aantonen hoe kosmopolitisch
Amsterdam wel is.
Ik zie Donald bij een van de balies staan. Drie biotech spreken
hem aan. Hij kijkt met belangstelling naar hen, gefascineerd.
Zo zag ik hem nog niet eerder.
De biotech zijn klein van gestalte, roodbruine vosachtige din
gen, gekleed in de meest alledaagse spullen: jeans, sweaters, T-
shirts. Eentje heeft een baseballpet op z'n hoofd. Doorgaans
kleden ze zich min of meer als mensen, maar deze hebben ook
nog hun best gedaan om er casual bij te lopen.
Hun aandacht is helemaal op hem gericht. Ze weten beslist wie
hij is. Misschien zijn ze fan, vragen zich af wat hij hier doet.
Een zekere gravitas omringt het bizarre viertal, alsof ze zich op
een toneel bevinden, alsof ze een stuk spelen voor een kritisch
publiek. Het is de eerste voorstelling en ze hebben dit weken
lang geoefend. Nu is het moment aangebroken waarop ze het
beste van zichzelf moeten geven.
Een van de biotech kijkt mijn richting uit. Alleen maar een korte
blik. Maar het is een blik met zoveel betekenis. Alsof het wezen
wil nagaan of ik hen wel gezien heb.
Ik behoor echter niet tot hun kleine cirkel. De biotech wil
me met zijn blik duidelijk maken dat ik de buitenstaander ben.
Donald hoort hen nu toe.
Ik stap naar buiten. Om alleen te zijn. Ik ben de hele tijd alleen,
en toch niet. Er zijn mensen om me heen, maar geen van hen
is Donald.
Ik zie enkele biotech verderop in de straat. Ze lijken met meis
jes te flirten. Kun je je voorstellen hoe ze dat doen, met belegen
grappen en hijgende voorstellen. De meisjes giechelen be
schaamd en gaan er snel weer vandoor. De biotech merken niet
eens dat ze een mal figuur slaan.
Hun gedrag wordt met de dag onvoorspelbaarder. Specialisten
geven toe dat een dieper begrip van de wederzijdse bedoelingen
waarschijnlijk uitgesloten is. Mensen hebben overigens de nei
ging de biotech menselijke karaktertrekken toe te kennen. Dat
is heel erg verkeerd. Ze zijn absoluut niet menselijk. Niet in hun
genen, niet in hun geest.
Na een tijdje wandelt Donald de winkel uit. Hij is alleen.
Hij ziet mij staan, komt naar me toe. "Ik kan een stevige kop
koffie gebruiken," zegt hij.
Een cafeetje in een zijstraat, en geen mens aan de tafeltjes tegen
de gevel. Dat is een meevaller. Gebeurt zelden in het hart van
Amsterdam, lege tafeltjes.
We zitten neer, ik bestel koffie voor ons beiden.
"Misschien," kondigt hij aan, "blijf ik niet lang meer in Am
sterdam."
"Hoezo?" Ik probeer niet verbaasd te klinken. Of opgelucht.
Hoewel hij wat mij betreft snel weer mag vertrekken.
"Mijn land heeft mij nodig," legt hij uit. "Ze weten wanneer ze
me horen te waarderen. Ze begrijpen dat wat ik in het verleden
deed, belangrijk was. Er zijn vele dingen veranderd, sinds de
vorige presidenten. Dat hebben wij gedaan."
Ik ben niet echt verbaasd. Niets kan me nog verbazen. De hele
samenleving is onvoorspelbaar geworden. En dus is alles moge
lijk, ook wat we ons niet kunnen voorstellen.
"Wanneer vertrekt u?" vraag ik.
"Nog niet. Nog enkele dagen. Een paar dingen te doen. Mensen
te zien. Heb je hulp nodig."
Van Houten betaalt me net genoeg. Ik zal Donald helpen. Dan
zeg ik hem vaarwel en ben ik van hem bevrijd.
Ik hoop dat hij Amsterdam morgen verlaat, of hooguit de dag
erop. Deze klus is erg zenuwslopend geworden. Ik leid nog liever
de een of andere rockster rond. Die weten tenminste wie ze
zijn. Die weten tenminste wanneer ze echt zijn, en wanneer
niet. Dat is, op een erg fundamentele manier, verfrissend.