ZESTIEN ENIGMA S IN
DE NEDERLANDSE LETTEREN
O
cc
O
Q.
O
to
to
01
CS
KJ
0>
01 Het is de taak der kunstenaars, slapende
01
CS
1. De eminente essayist en classicus Piet Gerbrandy maakt in
zijn essay 'De spelonk onder je bestaan' in zijn schitterend
boek De jacht op het sublieme (Amsterdam: De Bezige Bij, 2014
m p. 61) de volgende gedurfde opmerking: 'Methodisch voort-
gebrachte taalconstructies werken niet. Daarom zijn Simon
qj Vestdijk en Gerrit Achterberg tweederangs dichters, terwijl J.J.
■g Slauerhoff en Lucebert echte poëzie schrijven.' Vooral in het
geval van Achterberg blijft deze opmerking voor mij dit keer
onbegrijpelijk en verwerpelijk. De obsessionele dichter Achter
berg kan m.i. postuum bezwaarlijk alsnog worden beschuldigd
een tweederangs dichter te zijn. Van Achterberg kan ik nog al
tijd bepaalde verzen zomaar uit het hoofd citeren en reciteren.
Ik denk dan aan de vijf korte bezwerende gedichten van 'Zes
tien' en ik citeer hier het derde:
Niks geen methodisch voortgebrachte taalconstructie! Niks
geen tweederangs dichter! Kon Gerbrandy maar zelf zulke won
derlijke verzen schrijven.
In Vlissingen op de boulevard staar ik naar
een kardinaalrode zonsondergang boven
de al donkere monding
van de grauwe Westerschelde aan de groengrijze zee.
Op het terras stop ik even met drinken, met luid spreken
en traag eten en zoek naar andere woorden
voor die kleuren die zo paars en zo diep purper zijn.
UJF En zo moet, naar ik vermoed, de hemel zijn besmeurd
en ingekleurd voor de duizenden zonsondergangen
van Hans Verhagen
hier aan deze brede boulevard aan de rand van het land.
honden wakker te maken.
b J. Greshoff, Nachtschade
Van het meisje van zestien jaar
zijn dit de borsten; neem ze maar
zegt ze, je handen dorsten er naar;
en mij is het even wonderbaar:
hoe door mij heen een verte valt
met een zoetheid zonder oponthoud,
die zich tot firmament versmalt
's nachts buiten mijn raam.