O
00
Ja, de nacht ligt uitgestrekt
achter de kromming van de takken,
de kromming van de weg, de kromming van mijn lot.
O stilte van de wegen,
van de nachten, van de takken.
Mij is bekend
deze weg van wegen
die door de voetstappen zijn aangeraakt.
De nacht is als een tunnel.
En in de wereld van wanklanken
van nachtelijke wegen,
waar de angst herleeft,
staan rustig de koninklijke paarden
in een groen stuk
schemerig gras.
De nacht is de opstanding der zielen.
En met iedere stap ben ik gedwongen
de precieze contouren uit het oog te verliezen,
en de vaagheid van de wereld
achter de lijn van de kennis
als de woeste ruimte
van het bestaan.
Daar is de kringloop van de takken!
Voetstap, raak de wegen aan,
waar de kringloop van het lot
zijn spoor verliest,
0 wees niet bang voor de sterren,
0 die gaan als goden,
laten we
J als op de dagen van de schepping
de dageraad in gaan.
Als harpspel is de heldere ochtend van april.
De zon brandt op de schouders; als oude joden
met blauwe baarden, staan met Pasen
op een plantsoen nu fraaie bomen.
Het licht straalt op de muren, de tafel, de papieren,
het licht is schaduw, door een engel ons gegeven.
Al het andere komt later: de libellen van de tuin, de roem,
hoe rustig zijn de helmen van de kerken aan het zweven
in deze zuivere ochtend die in de middag overgaat,
gelijk een harp, of iets in mijn herinnering, nu niet paraat.