Ze zitten tegenover elkaar
slijpen messen, wekken demonen
roepen hun legers op alert te zijn
om een blik die niet aanstaat, een knipoog
naar een compadre, een lichte knieval naar
de vijand of het filmen van interne hiaten
Vanaf nu staat Amor onder curatele
De zon en ik, we draaien, schuren soms
tegen elkaar; waar ik ben, licht hij me door
laag, in schuin durend witgoud, of pal boven me
in korte baan verschroeiend purper
In zijn licht zijn woorden vluchtig, hij laat me achter
in een vraagteken, ik kan me doodschrijven over hem
maar hij schijnt onvermoeibaar door
dus hou ik met afstand de relatie scherp
Wat een voorrecht hond te zijn die plots dit taalrijk
binnenspringt, zich uitschudt en vastlegt achter glas
badend in de bleke Hollandse winterzon
als al lang zijn schepper is verdwenen