Ja, kijk, er zijn natuurlijk die bekende verhalen in onze streek van fatale twisten, broeder- en vadermoord, hele families uit elkaar gescheurd, wanhopige gevechten op het erf en in huis, reutelend neervallen en sterven en dan het verscheurende be rouw dat weer voor nieuwe uitbarstingen zorgt tot alles kapot is. Maar daar zit toch altijd iets van tragische grootsheid in, van eer en onontkoombaarheid, tenminste op de manier waarop deze dingen later worden verteld. Maar als ik Hidde een kopje kleiner zou maken was ik voorgoed een vreemde hier, tussen mijn eigen mensen. Juist omdat hij niets waard is. Ik zou mij met zo'n daad nog onder hem plaatsen. Volmaakte teleurstel ling, ook in zoon nummer twee. Het eind van alle verwachtin gen. Ze zouden de brij of de kaas doorschuiven zonder echt naar me te kijken, ze zouden niks zeggen terwijl ze tegelijker tijd toch vroegen of het hout al was gestapeld of de koe gemol ken. Boodschappen als windvlagen, geluid zonder betekenis achter de betekenis. Of juist met een overmaat daarvan, zwarte betekenis geschept uit haar eigen diepe afwezigheid. Een echo put zonder bodem. Sinds we volgroeid zijn heb ik 'm één keer op Zijn rug gegooid, Hidde. Ik ging schrijlings op hem zitten, schroefde mijn hand om zijn keel en liet een rochel in zijn bek vallen. Want die stond weer eens op een brede kier in die overbekende, onbe zorgde lach van hem. Maar zelfs dat bracht Hidde niet van de wijs, of misschien heel even. Hij spuugde de rochel gewoon weer terug naar buiten met zijn eigen spuug, het liep als een slakkenspoor door de dungezaaide rosse haartjes op zijn smoel werk, niet te zien wat van mij kwam of uit hemzelf. Ze zeggen wel dat alleen mensen die de dingen niet zwaar nemen geluk kig kunnen zijn. Maar dat is dan toch het geluk van de on- nozelen, van de duiven en de varkens als je wilt. Altijd met hun snavel of snuit in de derrie om dingen op te pikken en te verteren, nooit één gedachte over de dingheid van de dingen. Zoals wij, de mensen. Of tenminste zoals ik. Misschien niet al leen ik. Misschien ook vader. Want waarom zit die steeds vaker zijn zwaard te wetten, 's avonds bij het vuur. Ik heb hem dat natuurlijk gevraagd. Hij keek me aan en zei: "Mag ik mijn zwaard niet wetten, jongen? Waarom zou ik het niet wetten. Je moet je spullen onderhouden en ze respecteren, zodat ze jou respecteren en je helpen als je ze nodig hebt." Ja, hij had me aangekeken op een nogal nadrukkelijke manier. Een verwon derde manier, maar ik weet zeker dat dat maar schijn was. Hij wilde alleen de indruk wekken dat hij licht verwonderd was door mijn vraag, en dat was om zijn echte verwondering te ver bergen, de verwondering die je overvalt als je opeens met een volmaakte vreemdeling en zijn onbegrijpelijke gewauwel wordt geconfronteerd. En Hidde op de achtergrond bij moeder maar grijnzen, terwijl de schaduwen van het vuur op zijn tronie dansten. En wanneer zal ik trouwens eens een eigen zwaard hebben, je kunt wel wachten tot je een ons weegt. Ik denk dat ik pas een zwaard zal hebben als vader dood is. Zijn zwaard. En die ge dachte heeft hij natuurlijk ook geraden, vader, en daarom zit hij als een gek dat zwaard maar te wetten, als om een bood schap door te seinen. Een waarschuwing. Ik kan daar niet tegenop, ik heb alleen mijn houten knots, de knots die vader ooit zelf voor me heeft gemaakt, en dus zit ik die dan ook maar te boenen en te polijsten, in antwoord op de dreiging van va der. Waarop hij de wetsteen nóg fanatieker over het scherp laat gaan. Zijn zwaard giert het uit, van pijn en natuurlijk van zijn oeroude dorst naar bloed. Hoe lang is het niet geleden dat het zich in een lijf kon bijten? Zeker: hoe doodser alles lijkt, hoe vervelender de dagelijkse gang van zaken in en rondom onze hof, hoe duidelijker het is dat er bepaalde dingen op til zijn. Zelfs het in de lichtkring neerdalende stof lijkt een panische baan te volgen. En tante Hildred maar schouwen in haar kom water, zoals ze heel haar leven al doet. Dat doodstille en serene oppervlak, dat haar zo veel heeft geopenbaard. Het weefsel van ons lot. De wil van de goden misschien ook. Dat weet je maar nooit. Hun wil verbergt zich altijd achter een wispelturigheid waar de honden geen brood van lusten. Tegenwoordig lijkt ze steeds minder in die kom te zien, halfblinde ouwe uil die ze is, haar spaarzame ge prevel wordt vager en vager. Ik trap daar niet meer in. Niet dat ik onbekend ben met de duistere ruimte achter de din gen, een soort aanwezigheid waarin een wachten is en de drijf kracht van alles. Maar meer en meer ben ik de laatste jaren gaan denken dat er helemaal niks achter zit, achter de dingen;

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2019 | | pagina 17