intrigeerde mij. Je werkt als stedenbouwkundige van Amster dam samen met Van Doesburg, je ontwerpt in de geest van De Stijl en dan krijg je dit... Wandelend door die buurt, ook door de Elegaststraat waar mijn vriend Brands woonde, zei Van Eesteren mij: "Op alles moet beknot worden. Ik moest vechten voor elke vierkante meter zon." In de praktijk leverde dat uiter aard geen ruime huizen op. En je denkt ook verder: Van Doesburg stierf en je hebt dus niet kunnen zien hoe hij zich zou gedragen met zijn ideeën, vlak na de oorlog bijvoorbeeld. Wat zou hij gedacht hebben van de Bijlmermeer en andere grote flatgebouwen - wat natuurlijk ook uit de architectuur van voor de oorlog voortkomt. Maar los van Van Eesteren heeft die omgeving natuurlijk wel grote invloed op mij gehad. Welke? Dat weet je niet precies. Niet zo'n posi tieve wellicht, maar ik kan niet zeggen dat ik daar ongelukkig ben opgegroeid. Toen de oorlog uitbrak in '40 was ik drie en een half. Je wist niet beter - zo was het nu eenmaal: er gebeurde van alles dat je niet kon vergelijken met iets anders. Dat was natuurlijk voor de architectuur ook zo. Mede door de oorlog groeide je bijna op in het donker. In 1944 viel het licht helemaal uit. De honger winter. Mijn moeder bakte toen musseneieren. Maar na de oorlog ging de wereld open - mijn moeder nam mij dan mee naar het Stedelijk.4 Stellen dat licht en ruimte de grondthema's zijn van uw oeuvre is wellicht te verregaand? Het zijn echter wei begrippen die, meestal in combinatie, vaak voorkomen. Misschien komt dat wel door dat gebrek aan licht en ruimte tijdens mijn jeugdjaren. Dat moet ik laten aan degene die dat opmerkt. Ik zou dat nooit zo zeggen. Ik ben niet zo'n groot voorstander van verklaringen uit de psychologie. Als wij 'Het witte schoolbord' autobiografisch mogen lezen, blijkt dat u al vroeg, pas acht jaar oud, in contact kwam met het medium cinema. Wij lezen er: "Het viel volwassenen niet eens op dat een kind in de bioscoop al een voorschot had genomen op bij voorbeeld erotiek, angst en bedrog, onderwerpen die thuis werden ontkend." Dat moet in belangrijke mate tot uw vorming hebben bijgedragen. U overschreed meteen heel ver de grenzen van uw woonwijk. Ja, je zag in de bioscoop allerlei dingen die je nergens anders tegenkwam. Dat was de grote breuk na de oorlog. Je kwam uit de duisternis en ineens werden de grenzen opgeheven. Je zag Amerika, ineens waren daar Doris Day en Frank Sinatra. Je zag Man Ray, je ontdekte Laurel en Hardy, The Marx Brothers. Je begreep dat niet alles een verhaal hoeft te hebben. Later ging ik ook naar het filmmuseum, ook al heel jong. Nog in 'Het witte schoolbord' stelt u: "De architectuur en de lichtval, dat zijn de werkelijke hoofdrolspelers in de The Third Man", de su blieme film van Orson Welles uit 1949. Die film is voor u belangrijk geweest. U ontdekte o.m. "de ruimte die tussen twee mensen kan bestaan". En die kon u, "los van het verhaal, buiten voor alle andere afstanden en ruimtes gebruiken, tussen twee bomen, tussen twee vazen, tussen twee gebouwen." Dat gaat, als ik het goed begrijp, over de samenhang tussen de fysieke, visuele en mentale afstand. Ik zag die film toen ik 13, 14 jaar was. Ja, de filmmaker Orson Welles heeft een visueel gevoel uitgedrukt dat een heel belang rijk motief geworden is in mijn werk: de afstand tussen het oog en de bril, tussen het oog en de muur. Het zicht vanuit het reuzenrad, de verte die verbeeld wordt, het licht in de Weense straten. Het wordt ineens tot leven gebracht. Dat slaat zich op in je hoofd. Je hoofd is een bank waarin je allerlei dingen op slaat. Ik moet overal heen, steeds dingen blijven zien. Wanneer je ze nodig hebt, dat weet je natuurlijk niet. Toen ik die film zag wist ik niet dat ik ooit zou schrijven. En op de achterkant van hetzelfde boekje staat: 'In de jaren vijftig probeert hij [K. Schippers] de lessen in praktijk te brengen, een brug te slaan tussen de film en het dagelijks leven' Hoe ging dat in zijn werk, die brug slaan? Dat ging als vanzelf. We zagen toen veel Laurel en Hardy. Ik herinner mij een scène met de vrouwen die een kopje koffie aan elkaar doorgeven, zó dat het steeds terugkeert - men gaf het steeds verder aan mekaar door zodat het nooit tot stilstand kwam. Ik bedoel: je ontdekte dat je alles kon gebruiken wat in het dagelijks leven voorkwam en in je omgeving was. Later kreeg je die ervaring met het kubisme, waar ik altijd heel veel van heb gehouden, Braque en Picasso: dagelijkse dingen die indringend worden bekeken. Wij gingen vaak naar de bio-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2019 | | pagina 22