Bomen steken door stenen hun wortels
naar de doden uit. De haagbeuk draait
omhoog. Enkel de schors verraadt zijn
intieme bewegingen door knooppunten,
breuken, scheuren, inkepingen. Doden
suffen loom onder een dak van bladeren.
Likeurstokers, banketbakkers, zangers,
ooit op slagkarren naar hier gebracht.
Enkel de stenen getuigen van hun leven,
de namen onleesbaar, de data vergeten.
Spinnenwebben, vogelpoep, korstmossen
blijven. Bladeren kraken, doden zwijgen.
omdat de goden zich terugtrokken
het duister: dit huis
ik droeg een gewaad van de fijnste kwaliteit en betaalde
met het goud van keizers
in allerlei levens was ik
huis, as, beeld
u mag weten dat ik mij lang verborg
om de goden te beschermen tegen
twijfel en toekomst
het spoor van de wijsheid volgde ik
in mijn eerste wereld
mijn tweede was het donker
verhaal van steen, vergeten
de laatste wereld ziet mijn schim
ik kijk naar u vanaf mijn ligbank en wijs
u de lege stoel naast me
kom, verbeeld u wie
ik ben, fluister het tenminste